Hoofdstuk 1 - Beginselen

31: Wetten van de Unie

  • 1. 
    Overeenkomstig de Grondwet worden door de instellingen van de Unie de volgende wetten goedgekeurd:
    • constitutionele wetten die de Grondwet wijzigen of aanvullen; het Parlement stemt met een meerderheid van twee derde van het feitelijke aantal leden, de Raad met overgekwalificeerde meerderheid (1);
    • organieke wetten waarbij met name de samenstelling, de taken of de activiteiten van de instellingen en organen van de Unie worden geregeld; het Europees Parlement stemt met een meerderheid van het feitelijke aantal leden, de Raad met gekwalificeerde meerderheid (2);
    • gewone wetten; het Europees Parlement stemt met absolute meerderheid van de uitgebrachte stemmen, de Raad met gewone meerderheid (3).
  • 2. 
    De instellingen van de Unie hechten, overeenkomstig de wetgeving en de Grondwet, hun goedkeuring aan:
    • uitvoeringsregelingen;
    • individuele beschikkingen.
  • 3. 
    De wetten en regelingen zijn op het grondgebied van de Unie verbindend in al hun onderdelen.

    De beschikkingen zijn verbindend voor diegenen tot wie ze gericht zijn.

  • 4. 
    De wetten kunnen de vorm aannemen van kaderwetten, wanneer ze uitsluitend algemene beginselen aangeven ten aanzien van de betrokken materie, voor de lid-staten en andere autoriteiten de verplichting inhouden tot het nemen van maatregelen en de nationale autoriteiten en de autoriteiten van de Unie belasten met de tenuitvoerleggin. In de wet kunnen bepalingen worden opgenomen die van toepassing zijn wanneer de lid-staten nalaten kaderwetten ten uitvoer te leggen.

Voetnoten

(1) Met algemene stemmen gedurende een overgansperiode van vijf jaar.

(2) Met overgekwalificeerde meerderheid gedurende een overgansperiode van vijf jaar.

(3) Met gekwalificeerde meerderheid gedurende een overgangsperiode van vijf jaar.