God in de Grondwet

Al sinds de start van de Europese Conventie i, die het concept voor de Europese Grondwet heeft opgesteld, rees de vraag of de Grondwet een verwijzing moest bevatten naar christelijke tradities, die een belangrijke stempel hebben gedrukt op de geschiedenis van het werelddeel. De Conventie koos ervoor een dergelijke verwijzing niet op te nemen.

Het debat werd echter in volle hevigheid hervat tijdens de Intergouvernementele Conferentie i. Met name Polen, Italië en Duitse christen-democraten ijverden voor opname van een verwijzing naar Joods-christelijke tradities in de Preambule van de Grondwet. Premier Jan Peter Balkenende i steunde deze eisen aanvankelijk, maar werd teruggefloten door de Eerste Kamer. Uiteindelijk bleek in juni 2004 te weinig draagvlak te bestaan voor de verwijzing naar God.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Waarom een verwijzing naar God?

Het Europees eenwordingsproces is met name een geschiedenis van vergaande economische integratie. De Europese Unie wil echter meer zijn dan slechts een samenwerkingsverband voor economische groei. Tijdens de Europese Conventie is dan ook veel gesproken over de plaats die gedeelde "Europese" waarden in de Grondwet moeten krijgen. Deze zijn benoemd in:

Daarnaast vonden veel deelnemers van de Europese Conventie het noodzakelijk dat bij het formuleren van deze waarden een historische verantwoording werd afgelegd, in de Preambule van de Grondwet. Tijdens deze discussie kwam al snel naar voren dat velen hechten aan het benoemen van het belang van de joods-christelijke erfenis waarop de Europese waarden zijn gegrondvest.

Het Vaticaan heeft al aan het begin van de Europese Conventie aangedrongen op een opname van deze christelijke erfenis, en voor overwegend Rooms-katholieke landen als Spanje, Italië en Malta is deze verwijzing belangrijk.

Een land dat bijzonder veel waarde hecht aan opname van christelijke waarden is Polen, omdat dit een afrekening is met het communistische verleden betekent. Tijdens het communistisch bewind werden vele Polen immers belemmerd in de uitdrukking van hun religieuze gevoelens. Ook de Baltische staten neigen om deze reden voor opname van een verwijzing naar het christelijk erfgoed.

2.

De bezwaren tegen het benoemen van christelijke tradities

Het felste verzet tegen opname van de christelijke tradities in de ontwerp-Grondwet kwam van Frankrijk. Dit land kent een scherpe scheiding tussen kerk en staat, en wil vanuit die achtergrond niet dat de katholieke kerk via een Europese achterdeur toch een stempel drukt op de staatsinrichting.

Ook veel andere landen zijn weinig enthousiast. De kandidaat-lidstaat Turkije, die is uitgenodigd als waarnemer tijdens de Intergouvernementele Conferentie, voelt begrijpelijkerwijs weinig voor een dergelijke verwijzing. Daarnaast hebben migratiestromen de afgelopen vijftig jaar gezorgd voor een grote instroom van migranten uit niet-christelijke landen. Zo ligt voor een land als Duitsland, dat een bijzonder grote Turkse gemeenschap huisvest, een verwijzing naar een christelijke God politiek gevoelig.

3.

Het compromis van de Grondwet

De voorzitter van de Europese Conventie, de Fransman Giscard d'Estaing i, heeft de kwestie met lange volzinnen omzeild. De eerste twee paragrafen van de Preambule uit de ontwerp-Grondwet luiden:

"In het besef dat Europa als werelddeel een bakermat van de beschaving is; dat zijn inwoners, die zich hier sedert mensenheugenis golfsgewijs gevestigd hebben, geleidelijk de waarden hebben ontwikkeld die ten grondslag liggen aan het humanisme: gelijkheid van alle mensen, vrijheid en eerbied voor de rede,"

"Geïnspireerd door de culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa, waarvan de waarden, die immer deel hebben uitgemaakt van zijn erfgoed, de centrale rol van de mens en zijn onschendbare en onvervreemdbare rechten, alsmede de eerbiediging van het recht, in de samenleving hebben verankerd"

Tijdens de onderhandelingen die hierop volgden, bleef dit compromis overeind, ook al bestond kritiek op de toonzetting. Tijdens de IGC-Raad van 14 juni 2004 werd duidelijk dat er te weinig draagvlak bestond voor een verwijzing.

Een Finse compromistekst, waarin de Preambule die Giscard geschreven had van franje werd ontdaan, haalde het uiteindelijk niet. De afsluitende Europese top van 17 en 18 juni 2004 i handhaafde de tekst van Giscard, maar schrapte twee paragrafen.

4.

Het motto "In verscheidenheid verenigd"

Artikel I-8 i van de Europese Grondwet definieert de symbolen van de Unie. Het artikel definieert onder meer het motto van de Unie: "in verscheidenheid verenigd".

Dit motto was een belangrijk kerkelijk thema die in verband wordt gebracht met paus Gregorius de Grote (vroege Middeleeuwen). Gregorius zou het motto als leidraad hebben gebruikt om de leidende positie van de Katholieke Kerk over een veelheid aan staatjes en volkeren ideologisch te onderbouwen.

Het de zinsnede "in verscheidenheid verenigd" is ook letterlijk terug te vinden in de officiële Katholieke geloofsbelijdenis (catechismus).

5.

Beethovens Ode aan de Vreugde

Artikel I-8 i stelt ook de hymne van de Unie vast: "De hymne van de Unie is ontleend aan de Ode aan de Vreugde uit de negende symfonie van Ludwig van Beethoven."

De tekst die de Duitse dichter Friedrich Schiller in 1785 hiervoor maakte, bevat passages als:

"God - Opgetogen, zoals zijn zonnen zweven door het prachtige hemelontwerp

vervolg zo, broeders, jullie weg; [..]

Broeders - boven het sterrenuitspansel moet een lieve vader wonen

Vallen jullie neer, miljoenen? Voel je de schepper, wereld?

Zoek hem boven het sterrenuitspansel! Boven de sterren moet hij wonen!"

Vanuit de Europese Grondwet bezien kan kan het bestempelen van de Ode als officiële hymne wellicht opgevat worden als een - zeer indirecte - verwijzing naar een God. Hoewel deze tekst losjes verwijst naar christelijke noties (God de Vader, schepper van hemel en aarde), is het vergezocht om in de Europese hymne een verwijzing te zien naar joods-christelijke tradities.

6.

De positie van Nederland

Bij aanvang van de Intergouvernementele Conferentie i (IGC), die de definitieve Grondwet heeft vastgesteld, besloot Nederland om van de verwijzing naar christelijke tradities geen speerpunt te maken. Op 17 juni 2003 stemde een meerderheid van de Tweede Kamer voor een motie, die de regering oproept om zich te verzetten tegen "het opnemen van verwijzingen naar een specifieke Europese religieuze grondslag in de preambule". In een toelichting hierop schreef de initiatiefneemster van de motie, Lousewies van der Laan i, dat de scheiding tussen Kerk en Staat ook in de Europese Unie gehandhaafd moest blijven.

In de maanden hierna is echter behoorlijke druk uitgeoefend op het CDA om zich toch hard te maken voor dit punt. Tijdens een Europa-debat in Nieuwspoort op 18 september 2003 beloofde Tweede-Kamerlid Jan-Jacob van Dijk i (CDA), na een oproep van de Raad van Kerken, dat de Nederlandse regering dit punt aan de orde zou stellen. En inderdaad heeft premier Jan-Peter Balkenende i (CDA) tijdens de opening van de IGC op 4 oktober 2003 aandacht gevraagd "voor de opname van een verwijzing naar de Joods-Christelijke waarden in de preambule" van de Grondwet voor de Europse Unie.

Dit standpunt van de premier heeft vervolgens geleid tot een pittige confrontatie met de Eerste Kamer. Senatoren van D66, PvdA, GroenLinks, OSF en SP schreven op 12 november 2003 een brief naar premier Balkenende, waarin zij hem vroegen

"Waar, wanneer en hoe de Tweede Kamer zich zodanig met u verstaan heeft, dat u meende zich in de Eerste Kamer op 4 november jl er met recht op te kunnen beroepen dat u van de Tweede Kamer het "mandaat" heeft gekregen om namens de Nederlandse regering te bepleiten dat alsnog in de preambule van de Grondwet voor Europa een verwijzing naar de Joods-Christelijke traditie wordt opgenomen?"

In een antwoord op deze brief d.d. 13 november 2003 schreef Balkenende:

"In het debat met de Tweede Kamer op 2 oktober heb ik in eerste termijn nadrukkelijk aangegeven dat het niet gaat om het opnemen van de Joods-Christelijke waarden of grondslag in de Europese Grondwet. Ik heb verduidelijkt dat ik slechts heb gepleit voor een vermelding van de Joods-Christelijke traditie in de eerste alinea van de preambule."

"De Joods-Christelijke traditie heeft immers in de ontstaansgeschiedenis van Europa een belangrijke rol gespeeld. Ik heb aangegeven van mening te zijn dat deze traditie, naast de humanistische waarden, een vermelding verdient in de eerste alinea van de preambule. Tevens is door mij aangegeven dat de regering zich bewust is van de gevoeligheden in het parlement en dat derhalve prudent met deze kwestie zal worden omgaan."

"In tweede termijn is vervolgens niet op gereageerd door de leden van de Tweede Kamer, hetgeen mij tot de conclusie heeft gebracht dat zich op dit punt geen blokkades hadden afgetekend."