Scorebord voor staatssteun: vijftien EU-lidstaten gaven in 2002 49 miljard euro staatssteun

dinsdag 20 april 2004

De Europese Commissie heeft zopas de jongste editie gepubliceerd van het Scorebord voor staatssteun in de EU: de 15 lidstaten kenden in 2002 in totaal zo'n 49 miljard EUR staatssteun toe. In absolute cijfers gaf in 2002 Duitsland de meeste steun (13 miljard EUR), gevolgd door Frankrijk (10 miljard EUR) en Italië (6 miljard EUR).

"In de lijn van opeenvolgende conclusies van de Europese Raad blijft de Commissie zorgen voor een economisch doordacht toezicht op staatssteun in heel de EU. Staatssteun die namelijk niet past binnen een coherent EU-beleid, gaat ten koste van de vrije concurrentie en belet een zo doelmatig mogelijke middelenallocatie. Een nationale 'subsidie-race' blijft een van de grootste bedreigingen voor de eenheid van de interne markt", verklaarde Commissaris Monti in een reactie.

Voorts merkte de Commissaris nog op: "In de voorbije vijf jaar heeft het toezicht op staatssteun bijgedragen tot het afzwakken van vele van de ergste symptomen van staatssteun. Dankzij onze waakzaamheid werd een tendens versterkt om steun om te buigen naar horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang, inclusief cohesiedoelstellingen. Volgens de recentst beschikbare cijfers blijken de meeste lidstaten positief te reageren op de oproep voor 'minder en beter gerichte staatssteun' waarvan de Staats- en Regeringsleiders erkenden dat zij een cruciale rol speelt bij doeltreffende concurrentie."

Het Scorebord voor staatssteun in 2002 bevestigt dat de meeste lidstaten hun steun, uitgedrukt als percentage van het BBP, verminderen. Zij slagen er ook in om steun om te buigen naar horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang, zoals het versterken van economische en sociale cohesie, milieubescherming, stimuleren van onderzoek en ontwikkeling, en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen. Niettemin blijft een aantal lidstaten nog steeds steun toekennen die de mededinging ernstig verstoort; daarbij gaat het onder meer om reddings- en herstructureringssteun.

Deze nieuwe editie van het Scorebord wil vooral een overzicht geven van de situatie op het gebied van staatssteun in de EU en, op basis van de recentst beschikbare gegevens over 2002, de onderliggende trends analyseren. Deze editie bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt gekeken in hoeverre de lidstaten hun staatssteun verminderen ten opzichte van het BBP. In het tweede deel wordt nader ingegaan op het relatieve succes dat de lidstaten boeken bij het ombuigen van steun voor specifieke sectoren naar horizontale doelstellingen; in dit deel gaat bijzondere aandacht naar steun van de overheid voor werkgelegenheid en opleiding. Ten slotte gaat deel drie over de toezichtprocedures inzake staatssteun, de terugvordering van steun en de lopende modernisering van de controle op de staatssteun.

Belangrijkste conclusies van het Scorebord voor 2002

    Totale volume staatssteun blijft in heel de EU dalen, zij het minder sterk dan eind jaren '90

De totale hoeveelheid staatssteun(1) die de 15 lidstaten hebben toegekend, werd voor 2002 geraamd op 49 miljard EUR, een daling met iets minder dan 1 miljard EUR ten opzichte van het voorgaande jaar. In absolute cijfers verstrekte Duitsland de meeste steun (13 miljard EUR), gevolgd door Frankrijk (10 miljard EUR) en Italië (6 miljard EUR). Zo'n 28 miljard EUR steun was bestemd voor de be- en verwerkende industrie en de dienstensector, 14 miljard EUR voor landbouw en visserij, meer dan 5 miljard EUR voor de kolenindustrie en 1 miljard EUR voor vervoer (spoorwegen niet meegerekend).

De totale hoeveelheid staatssteun daalde drastisch van het betrekkelijk hoge peil begin en medio jaren 1990 - tot 67 miljard EUR in 1997 en 52 miljard EUR in 1999. Deze daling viel in hoofdzaak te verklaren door een daling van de steun voor steungebieden in Duitsland en Italië. In de periode 1999-2002 bleef de steun dalen, zij het minder sterk dan in de voorgaande jaren, met een gemiddelde jaarlijkse daling van iets meer dan 1 miljard EUR.

    Tussen lidstaten blijven verschillen in steunpeil bestaan _

In relatieve cijfers bedroeg in 2002 de totale staatssteun 0,56% van het BBP van de EU, of 0,39% wanneer landbouw en visserij niet worden meegerekend. Achter dit gemiddelde van 0,39% gaan grote verschillen tussen de lidstaten schuil: steun (uitgedrukt als BBP-percentage) varieerde van minder dan 0,20% in Nederland, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk tot 0,55% in Duitsland, Spanje en Portugal en 0,72% in Denemarken.

    _ maar ze nemen af omdat staatssteun (uitgedrukt als BBP-percentage) in overgrote meerderheid van lidstaten blijft dalen

De totale steun (exclusief landbouw, visserij en vervoer) daalde van gemiddeld 0,49% van het BBP in de periode 1998-2000 tot 0,41% in de periode 2000-2002. In veertien lidstaten is er een dalende trend. In de twee onderzochte periodes viel de sterkste daling te merken in Portugal en Ierland (zo'n 20-25 procentpunt). In Ierland was dit vooral het gevolg van een verlaging in de Ierse vennootschapsbelasting gecombineerd met een opvallende stijging van het BBP. In Portugal was de daling grotendeels het gevolg van een forse verlaging van een regionale belastingregeling op Madeira die vooral ten goede komt aan de financiële dienstensector. Daarentegen is in Denemarken steun als BBP-percentage gestegen, al valt deze stijging te verklaren door een sterke stijging van steun voor twee horizontale doelstellingen: scheppen van banen en milieubescherming.

    In heel de EU wordt steun omgebogen naar horizontale doelstellingen _

In heel de EU werd in 2002 zo'n 73% van alle steun toegekend voor horizontale doelstellingen, zoals O&O, het MKB, milieu en regionale economische ontwikkeling. De resterende 27% van de steun ging naar specifieke sectoren (vooral be- en verwerkende industrie, kolen en financiële diensten), met inbegrip van reddings- en herstructureringssteun.

    In diverse lidstaten ging in 2002 bijna alle steun naar horizontale doelstellingen

Het aandeel van steun voor horizontale doelstellingen is in de periode 2000-2002 met 7 procentpunt gestegen ten opzichte van de periode 1998-2000. Dit was vooral het gevolg van forse stijgingen in milieusteun (+ 7 procentpunt) en O&O-steun (+ 4 procentpunt). Deze positieve trend viel in de meeste lidstaten waar te nemen, zij het met een verschillende intensiteit. Voor 2002 is het inderdaad zo dat meerdere lidstaten (België, Denemarken, Griekenland, Italië, Nederland, Oostenrijk en Finland) bijna alle steun voor horizontale doelstellingen bestemden.

    Een positieve benadering voor staatssteun om banen te scheppen en opleiding te stimuleren

De Commissie erkent dat ingrijpen van de Gemeenschap of de regeringen gerechtvaardigd is wanneer marktfalen dient te worden aangepakt. De uitsluiting van (al dan niet vermeende) minder productieve werknemers bij normale lonen en het ontbreken van opleidingsmogelijkheden zijn voorbeelden van alom erkende vormen van marktfalen. Dit vertaalt zich in de positieve benadering van de Commissie ten aanzien van staatssteun voor deze doelstellingen: het erg beperkte aantal negatieve beschikkingen in dit soort staatssteunzaken en de recente aanpassing van de staatssteunregels die het makkelijker maken om steun toe te kennen voor het scheppen van banen, de indienstneming van kwetsbare en gehandicapte werknemers en voor diverse opleidingsmaatregelen.

    Staatssteun vertegenwoordigt slechts betrekkelijk klein deel van alle financiële steun die ondernemingen voor werkgelegenheid en opleiding ontvangen

De meeste steun die particuliere ondernemingen van de overheid krijgen voor werkgelegenheid en opleiding, vormen geen staatssteun omdat deze maatregelen niet voldoen aan de vier criteria uit artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Vormen deze maatregelen toch staatssteun, dan blijft het toezicht op staatssteun ervoor zorgen dat de concurrentieverstorende effecten van elk afzonderlijk steunvoornemen tot een minimum beperkt blijven.

    Het totale steunvolume voor regio's met grootste achterstand daalt, doch minder sterk dan voordien omdat in enkele lidstaten een lichte stijging te merken valt

Voor heel de EU was in 2002 naar raming 8 miljoen EUR steun uitsluitend bestemd voor de regio's met de grootste achterstand, de zgn. "A"-steungebieden. Dit betekende net iets minder dan één kwart van alle steun (landbouw, visserij en vervoer niet meegerekend). Steun aan "A"-steungebieden, die bijna volledig samenvallen met Doelstelling 1-gebieden van de EU-Structuurfondsen, is fors gedaald - van een piek van 28 miljard EUR in 1993 tot 9 miljard EUR in 2000. Dit is grotendeels het gevolg van een daling van de steun in Duitsland en Italië. Blijft steun in deze regio's met de grootste achterstand in Duitsland dalen, dan viel er in de periode 2000-2002 een lichte stijging te merken in Spanje, Frankrijk en Italië.

    Steun aan industrie en dienstensector verloopt in meeste lidstaten via subsidies

Van de instrumenten die worden gebruikt om de be- en verwerkende industrie en de dienstensector te steunen, zijn subsidies verreweg de meeste gebruikte vorm van steun - goed voor bijna 60% van het EU-totaal. Naast steun die uit de begroting wordt toegekend, wordt ook nog steun toegekend via het belasting- of socialezekerheidsstelsel. Over heel de EU zijn belastingvrijstellingen goed voor 24% van het totaal. Keren België, Denemarken, Spanje, Luxemburg, Oostenrijk en Zweden meer dan 80% van hun steun uit als subsidies, dan maken andere lidstaten weer meer gebruik van belastingvrijstellingen, met name Duitsland (38%), Ierland (67%) en Portugal (74%).

    Commissie keurt staatssteun goed in 95% van de zaken die zij onderzoekt

In 2003 werden zo'n 1 000 zaken door de Commissie geregistreerd. Worden de 200 informatieblokjes in verband met de groepsvrijstellingsverordeningen niet meegerekend, dan betrof zo'n 49% van de geregistreerde zaken de be- en verwerkende industrie en de dienstensector, 39% de landbouw, 6% de visserij en 6% vervoer en energie. Volgens het EG-Verdrag moeten lidstaten alle staatssteun bij de Commissie aanmelden. In zo'n 15% van de onderzochte steunzaken heeft echter niet de lidstaat, maar wel de Commissie de controleprocedure ingeleid, omdat zij kennis had gekregen van de steun, bijvoorbeeld na een klacht. In de periode 2001-2003 waren 5% van alle eindbeschikkingen van de Commissie negatieve eindbeschikkingen.

Een permanente on-lineversie van het Scorebord is te vinden op:

http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/scoreboard/index_nl.html

(1) In dit bedrag is steun voor de spoorwegen niet begrepen.