EP beoordeelt effect EIB-leningen in ontwikkelingslanden
Gabriele ZIMMER (EVL/NGL, DE)
Verslag over het effect van leningsactiviteiten van de Europese Gemeenschap in de ontwikkelingslanden
Doc.: A6-0183/2005
Procedure : Initiatief
Debat : 6 juli 2005
Stemming : 7 juli 2005
Verslag aangenomen
In het jaarverslag 2004 over het ontwikkelingsbeleid en de externe bijstand van de EG wijst de Europese Commissie erop dat de Europese Unie en haar lidstaten zich in hun doelstellingen met betrekking tot ontwikkelingsbeleid duidelijk uitspreken ten gunste van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling van de Verenigde Naties. Naast de andere instrumenten van de ontwikkelingsfinanciering hebben de lidstaten van de Unie in de Europese Investeringsbank (EIB) een instrument in de kredietsector tot hun beschikking, waarom de hele wereld hen kan benijden.
Met trots noemt de EIB zich in zijn documenten naar buiten toe "EU's policy driven bank". In de activiteiten van de EIB buiten de Europese Unie komen de meest recente ontwikkelingen in de doelstellingen met betrekking tot het ontwikkelingsbeleid van de landen die eigenaars van de bank zijn, echter onvoldoende tot uiting.
Het feit dat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in september 2000 gemeenschappelijk overeengekomen zijn, zou een historische bijdrage aan harmonisatie en verhoging van de efficiency van mondiale inspanningen ten behoeve van ontwikkelingshulp zijn. Bij een evaluatie in september 2005 tijdens een conferentie van de Verenigde Naties van hetgeen tot nu toe bereikt is, zal ook de EIB zich moeten bezighouden met de vraag welke bijdrage hij aan het bereiken van de overeengekomen doelstellingen heeft geleverd. Weliswaar neemt de EIB zijn bijdrage aan het bestrijden van de armoede, waarvoor hij in het Akkoord van Cotonou voor de ACS-staten een mandaat ontving, voor zijn rekening, met name door het stimuleren van investeringen in de particulier sector. Terecht wijst hij erop dat hij voor de ALA-regio (landen in Azië en Latijns-Amerika) niet eens over een mandaat voor ontwikkelingsbeleid beschikt, maar daar met name volgens criteria van de stimulering van buitenlandse economieën actief is.
Het komt echter overeen met de wil van de staten die in de akkoorden van de Millenniumdoelstellingen (MDG) tot uiting is gebracht om de activiteiten voor stimulering van de particuliere sector niet meer geïsoleerd uit te voeren, maar in de context van het bereiken van de totale doelstellingen te plaatsen. Momenteel ontbreekt het de EIB aan de instrumenten om de efficiency van de kredietverstrekking ten opzichte van deze doelstellingen te meten. De EIB waardeert daarmee niet de inspanningen van Commissie, die 10 hoofdindicatoren voor de evaluatie van de doelgerichtheid van projecten in navolging van de MDG uit de aldaar vastgelegde 48 indicatoren heeft aangewezen.
Tegelijkertijd is er niet voldoende coördinatie van de activiteiten van de EIB die voor ontwikkeling relevant zijn met die van de Commissie en de lidstaten. In de praktijk werken de ongecoördineerde activiteiten daarom soms contraproductief. De Bank, de Commissie, de lidstaten, het Europees Parlement, vertegenwoordigers van de beoogde landen en NGO's horen voortaan aan één tafel te zitten om het belangrijke doel, namelijk de harmonisatie en de verhoging van de efficiency van maatregelen op het gebied van ontwikkelingsbeleid, te bereiken.
Hierbij is ook een aanpassing van de maatregelen aan hetgeen sinds de ondertekening van het Akkoord van Cotonou bekend is geworden, noodzakelijk. De inzet op alleen de ontwikkeling van de particuliere opbrengst uit investeringen, zoals in het Akkoord nog tot uiting wordt gebracht, is met name in de bestaansvoorziening ondoeltreffend gebleken. De EIB maakt zelf de balans op, waaruit blijkt dat investeerders zich inmiddels op de gebieden water en elektriciteit grotendeels hebben teruggetrokken. De millenniumdoelstelling om tot 2015 het aandeel van de mensen zonder toegang tot veilig drinkwater te halveren, blijkt alleen dan bereikbaar te zijn, indien de publieke sector opdracht krijgt om dit beschikbaar te stellen en hiertoe financieel in staat wordt gesteld.
De bank wijst er terecht op dat hij door de eisen van het IMF in de regel niet in de mogelijkheid verkeert om projecten van de publieke sector te financieren. Daarom bestaat de dringende noodzaak om de voor de bestaansvoorziening bestemde investeringen via het IMF uit het budget van de landen te verwijderen. Indien de mensen die door gebrek aan toegang tot drinkwater sterven, een aanzienlijke levensverzekering zouden hebben, dan zou de bereidheid om de balanscriteria te overwegen, mogelijk al groter zijn.
Met name in de watersector is - ook volgens de deskundigen van de EIB - een gemengde financiering uit kredieten en cofinanciering door de donorlanden als koninklijke weg aan te bevelen. Positieve ervaringen hierover zijn door de deutsche Kreditanstalt für Wiederaufbau gemeld.
Zo'n mengvorm van terug te betalen en niet terug te betalen middelen, analoog aan de projectsubsidies volgens IDA-criteria, zou ook noodzakelijk zijn om met maximale efficiency de EIB-activiteiten in uitzonderingssituaties zoals de maatregelen voor wederopbouw na natuurrampen mogelijk te maken. De taak om na de tsunamiramp solidariteit te tonen en te laten zien dat men tot handelen in staat is, heeft zowel actuele waarde als een voorbeeldfunctie. Volgens de wil van de Europese Unie moet de EIB voor maximaal 1 miljard euro projectmiddelen voor de noodzakelijke wederopbouw in de getroffen regio beschikbaar stellen. Grote structurele belemmeringen verhinderen echter dat deze middelen thans effectief kunnen worden ingezet. Het mandaat ALA III staat de EIB weliswaar toe om in de regio in actie te komen; gesubsidieerde projecten moeten echter Europese economische belangen dienen of met medewerking van Europese ondernemingen worden uitgevoerd. Het zou een politiek schandaal zijn als de EU, in het aangezicht van het publiek, door maatregelen van stimulering van buitenlandse economieën zelf beter zou worden van kredieten aan de regio. Alleen een uitbreiding van het ALA-mandaat met doelstellingen op het gebied van ontwikkelingsbeleid of het tot stand brengen van een speciaal mandaat voor noodhulp kan een dergelijk schandaal voorkomen.
De tweede centrale belemmering voor het gebruik van de in de EIB klaarstaande middelen in de getroffen landen is de wantoestand dat landen die van deze kredietmiddelen gebruik zouden maken, in een lagere internationale credit rating zouden terechtkomen, waardoor in de toekomst noodzakelijke kredieten voor hen duurder zouden worden. Dit verslag beveelt daarom aan om in rampsituaties in het algemeen een gemengde financiering volgens IDAcriteria toe te passen, om de beoogde transfer van middelen zelfs maar mogelijk te maken. De daarvoor vereiste gelden mogen natuurlijk niet door de Commissie ter beschikking worden gesteld door verschuiving van voor andere arme regio's bedoelde middelen. Om de tsunamicrisis tot kans om te buigen, dienen de in deze context als noodzakelijk aangewezen middelen en stappen in een nieuw noodhulpmandaat voor de EIB te worden samengevat, dat zich de kennis en ervaringen van de EIB uit het verleden, zoals vastgelegd in het strategische document "Funding of Reconstruction and Restoration Projects Following Natural Disasters", eigen maakt.
Verbeteringen zijn echter ook met betrekking tot de huidige projectcyclus van de EIB mogelijk en noodzakelijk, ook al neemt dit verslag er welwillend nota van dat de EIB zich hier in de afgelopen jaren sterk heeft ingespannen en duidelijke vooruitgang heeft geboekt. Als lovend dient hier met name te worden gemeld de integratie van het Environmental Impact Assessment en de Environmental Impact Statements in het proces van de projecttoekenning, alsmede de voorgenomen confrontatie met vragen die door NGO's en het publiek naar voren worden gebracht. Het laatste punt schijnt echter in de praktijk van een nog te geringe betekenis te zijn. In het algemeen dient de consultatie met de mensen in de regio en hun structuren, evenals met supraregionaal opererende vakmensen uit NGO's, reeds vroeger in de projectcyclus plaats te vinden.
Dit zou bevorderlijk zijn voor het aspect van de participerende projectopzet en -evaluatie, die in de ontwikkelingshulp algemeen als van doorslaggevende betekenis worden beschouwd. Zo zouden ook vragen rondom de inschatting van de sociale gevolgen en de gevolgen die van belang zijn voor de werkgelegenheid, vroegtijdig kunnen worden meegenomen. Daaronder wordt in dit verslag nadrukkelijk ook aparte inschatting van de gevolgen voor de werkgelegenheid en de sociale gevolgen voor vrouwen en de sociale gevolgen en de gevolgen op het gebied van opleidingsbeleid voor kinderen begrepen. Een statement over deze gevolgen ontbreekt in de projectcyclus van de EIB totnogtoe volledig, maar is in de context van de MDG-criteria echter absoluut noodzakelijk. Door meer rekening te houden met de regionale participatie aan de uit een investering voortvloeiende winsten, zou de EIB gerechtvaardigde kritiek, zoals het Europees Parlement bijvoorbeeld ten aanzien van de stimulering van het pijplijnproject Tsjaad-Kameroen heeft geuit, kunnen voorkomen. Dergelijke projecten dienen echter met name volgens de inzichten van het rapport van de wereldbank "Extractive Industry Reviews" van januari 2004 volledig van de financieringslijst van de EIB te verdwijnen.
Want het zijn niet alleen de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling waaruit criteria voor de financieringsactiviteiten van de EIB in de 21ste eeuw kunnen worden verkregen. De rijkdom aan kennis van deskundigengroepen zoals de World Commission on Dams (WCD) en instellingen zoals de International Labor Organisation (ILO), de regionale commissies van de VN (UNECA en andere) of van de OESO met hun richtlijnen voor multinationale ondernemingen of van de Verenigde Naties en de agentschappen ervan, zou in de richtsnoeren voor kredietverstrekking van een moderne EIB tot uiting moeten komen. Als de EIB niet de weg wil bewandelen om eigen personeel met competentie voor de hier beschreven onderwerpen in dienst te nemen, dan dient de EIB te overwegen om externe vakkennis in te huren om zijn richtsnoeren dienovereenkomstig opnieuw te bewerken.
De samenwerking met externe deskundigen schijnt bij de EIB in vergelijking tot commerciële banken of ook andere ontwikkelingsbanken momenteel in het algemeen onderbelicht te zijn. Dat stelt de bank voor aanzienlijke problemen met betrekking tot de evaluatie van zijn projecten volgens de in dit verslag vermelde maatstaven. Met name het instrument van de globale stimulering schijnt zich grotendeels aan evaluatie te onttrekken. Zo ontstaat in de beoogde landen soms de indruk dat het instrument weliswaar voor financiering van de ontwikkeling van een sector van privé-banken geschikt zou zijn, maar niet om kleine en middelgrote ondernemingen bijvoorbeeld in de Caraïbische regio investeringsmiddelen tegen de oorspronkelijk beoogde gunstige voorwaarden ter beschikking te stellen. Mocht het laatstgenoemde doel in de toekomst met meer succes worden nagestreefd, dan is het aan te bevelen om een door regionale en onafhankelijke deskundigen op een hoger plan gebracht Clearing House in de respectievelijke te stimuleren regio's op te bouwen, dat vanaf het begin van de projectcyclus tot de evaluatie van het resultaat begeleidt. Dit kantoor zou ook een rol van grote betekenis kunnen spelen op het belangrijke gebied van de bestijding van corruptie.
In het streven om de efficiency van de kredietactiviteiten van de Europese Gemeenschap in de ontwikkelingslanden en van hun voor dit doel belangrijkste instrument, de EIB, te verhogen, spreekt dit verslag vreugde uit over de uitstekende dialoog met de EIB en de grote bereidheid om informatie te delen tijdens raadplegingen en wordt eenduidig een pleidooi uitgesproken om de samenwerking tussen het Europees Parlement en de EIB bij taken met betrekking tot ontwikkelingsbeleid consequent uit te breiden.
Nabijgelegen stadia van deze samenwerking zouden moeten zijn: de MDG evaluatieconferentie in september 2005, maar ook de planning van de communautaire activiteiten voor de Noord-Zuid-samenwerking voor de begrotingsperiode 2007-2013. Bovendien zou het aan te bevelen zijn om de academische deskundigheid in versterkte mate in deze constructieve dialoog te betrekken, alsook de deskundigheid van NGO's die gespecialiseerd zijn op het gebied van de ontwikkeling. Zo zou dit verslag het begin van een toenemende samenwerking tussen de EIB en andere belangrijke partijen van de internationale ontwikkelingssamenwerking kunnen zijn.