Richtlijn 76/759/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Inhoudsopgave van deze pagina:
|
Richtlijn 76/759/EEG van de Raad van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Publicatieblad Nr. L 262 van 27/09/1976 blz. 0071 - 0084
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0100
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0042
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0100
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0110
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 5 blz. 0110
++++
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 27 juli 1976
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
( 76/759/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder meer betrekking hebben op richtingaanwijzers ;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de E.E.G.-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) ;
Overwegende dat de Raad bij Richtlijn 76/756/EEG ( 4 ) de gemeenschappelijke voorschriften betreffende de installatie van verlichtings - en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan heeft vastgesteld ;
Overwegende dat elke Lid-Staat , op grond van een geharmoniseerde goedkeuringsprocedure voor richtingaanwijzers in staat is te constateren of de gemeenschappelijke constructie - en beproevingsvoorschriften worden nageleefd en de andere Lid-Staten van het geconstateerde in kennis te stellen door het toezenden van een afschrift van het goedkeuringsformulier dat voor elk type richtingaanwijzer wordt opgesteld ; dat het aanbrengen van een E.E.G.-goedkeuringsmerk op alle inrichtingen die in overeenstemming met het goedgekeurde type zijn gefabriceerd , een technische controle van deze inrichtingen in de andere Lid-Staten overbodig maakt ;
Overwegende dat rekening dient te worden gehouden met sommige technische voorschriften die door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zijn vastgelegd in haar reglement nr . 6 ( Uniform provisions for the approval of direction indicators for motor vehicles ( except motor cycles ) and their trailers ) ( 5 ) , dat is gehecht aan het " Agreement of 20 March 1958 concerning the adoption of uniform conditions for approval and reciprocal recognition of approval for motor vehicle equipment and parts " ;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
1 . Iedere Lid-Staat verleent de E.E.G.-goedkeuring voor elk type richtingaanwijzer dat voldoet aan de in de bijlagen 0 , I , III , IV en V opgenomen constructie - en keuringsvoorschriften .
2 . De Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om , zo nodig in samenwerking met de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten , voor zover noodzakelijk te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .
Artikel 2
De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gevolmachtigde een E.E.G.-goedkeuringsmerk toe overeenkomstig het in bijlage III vastgestelde model , voor ieder type richtingaanwijzer dat door hen krachtens artikel 1 wordt goedgekeurd .
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen ten einde te voorkomen dat merken worden gebruikt waardoor verwarring kan ontstaan tussen richtingaanwijzers van een krachtens artikel 1 goedgekeurd type en andere inrichtingen .
Artikel 3
1 . De Lid-Staten mogen het op de markt brengen van richtingaanwijzers , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie of werking .
2 . Een Lid-Staat mag echter het op de markt brengen van richtingaanwijzers , voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , verbieden wanneer deze systematisch niet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type .
Deze Lid-Staat brengt de genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de overige Lid-Staten en de Commissie , met opgave van de redenen van zijn beslissing .
Artikel 4
De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten een afschrift van de goedkeuringsformulieren , waarvan een model in bijlage II is opgenomen , voor elk type richtingaanwijzer dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren .
Artikel 5
1 . Indien de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , constateert dat verscheidene richtingaanwijzers , voorzien van hetzelfde E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet in overeenstemming zijn met het door hem goedgekeurde type , neemt hij de nodige maatregelen om de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen . De bevoegde instanties van deze Lid-Staat stellen de bevoegde instanties van de andere Lid-Staten in kennis van de genomen maatregelen , die , wanneer er systematisch gebrek aan overeenstemming is , zelfs intrekking van de E.E.G.-goedkeuring kunnen inhouden . Deze instanties nemen dezelfde maatregelen , wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .
2 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten stellen elkaar binnen een maand in kennis van de intrekking van een verleende E.E.G.-goedkeuring en van de beweegredenen daarvoor .
Artikel 6
Elke beslissing houdende weigering of intrekking van de goedkeuring , dan wel verbod van het op de markt brengen of het gebruik , genomen uit hoofde van de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn , moet nauwkeurig worden gemotiveerd . Deze beslissing wordt ter kennis van de belanghebbende gebracht met opgave van de krachtens de geldende wettelijke voorschriften van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend .
Artikel 7
De Lid-Staten mogen de E.E.G.-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de richtingaanwijzers , indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .
Artikel 8
De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de richtingaanwijzers indien deze van het E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn voorzien en overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 76/756/EEG zijn aangebracht .
Artikel 9
Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder voor deelneming aan het wegverkeer bestemd motorvoertuig met of zonder carrosserie , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , alsmede aanhangwagens daarvan , met uitzondering van voertuigen die zich over rails bewegen , landbouwtrekkers en -machines , alsmede machines voor openbare werken .
Artikel 10
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .
Artikel 11
1 . Voor 1 juli 1977 nemen de Lid-Staten de nodige bepalingen aan om aan deze richtlijn te voldoen en maken zij die bepalingen bekend . Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis . Zij passen deze bepalingen uiterlijk met ingang van 1 oktober 1977 toe .
2 . Vanaf de kennisgeving van deze richtlijn dragen de Lid-Staten er voorts zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van ieder ontwerp van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen die zij overwegen aan te nemen op het door deze richtlijn bestreken gebied , en wel op een zodanig tijdstip dat de Commissie gelegenheid heeft haar opmerkingen ter zake in te dienen .
Artikel 12
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel , 27 juli 1976 .
Voor de Raad
De Voorzitter
M . van der STOEL
( 1 ) PB nr . 28 van 17 . 2 . 1967 , blz . 458/67 .
( 2 ) PB nr . 224 van 5 . 12 . 1966 , blz . 3802/66 .
( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .
( 4 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .
( 5 ) Document van de Economische Commissie voor
Europa E/ECE/324 , add . 5 , van 22 . 5 . 1967 .
Lijst van bijlagen
Bijlage 0 (*) : Definities , algemene bepalingen , intensiteit van het uitgestraalde licht , beproevingsmethode , kleur van het uitgestraalde licht , overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type
Bijlage I (*) : Categorieën richtingaanwijzers : minimumhoeken , vereist voor de ruimtelijke lichtverdeling
Bijlage II : Model van E.E.G.-goedkeuringsformulier
Bijlage III : E.E.G.-goedkeuringsvoorwaarden en het merken
-
-Aanhangsel : voorbeeld van een E.E.G.-goedkeuringsmerk
Bijlage IV (*) : Fotometrische metingen
Bijlage V (*) : Kleur van het uitgestraalde licht , trichromatische coordinaten
(*) De technische eisen van deze bijlagen komen overeen met die van reglement nr . 6 van de Economische Commissie voor Europa ; in het bijzonder zijn de onderverdelingen in punten dezelfde . Daarom wordt het nummer van een punt van reglement nr . 6 dat niet in deze richtlijn voorkomt , pro memorie tussen haakjes aangegeven .
BIJLAGE 0
DEFINITIES , ALGEMENE BEPALINGEN , INTENSITEIT VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , BEPROEVINGSMETHODE , KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT , OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE
1 . DEFINITIES
1.1 . " Richtingaanwijzer "
Onder " richtingaanwijzer " verstaat men licht bestemd om de andere weggebruikers kenbaar te maken dat de bestuurder het voornemen heeft naar rechts of naar links van richting te veranderen .
( 2 . )
( 3 . )
( 4 . )
5 . ALGEMENE BEPALINGEN
5.1 . Elk monster moet voldoen aan de onder 6 en 8 genoemde bepalingen .
5.2 . De inrichtingen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat zij onder normale gebruiksomstandigheden en ondanks de trillingen waaraan zij in dat geval blootgesteld kunnen zijn , de in deze richtlijn voorgeschreven kenmerken behouden en goed blijven functioneren .
6 . INTENSITEIT VAN HET UITGESTRAALDE LICHT
6.1 . In de referentie-as moet de intensiteit van het door elk van de twee monsters uitgestraalde licht minstens gelijk zijn aan het minimum en ten hoogste gelijk aan het maximum , zo als hierna vastgesteld :
Richtingaanwijzer van categorie * Minimum ( cd ) * Maximum ( cd ) *
1 * 175 * 700 ( 1 ) *
2 * 50 * 200 *
5 * 0,3 * 200 * *
( 1 ) Zie echter punt 6.2.3.2 van deze bijlage en bijlage IV .
6.2 . Buiten de referentie-as en binnen de hoekvelden die zijn omschreven in de schema's van bijlage I mag de intensiteit van het door elk van de twee monsters uitgestraalde licht
6.2.1 . in elke richting , overeenkomende met de punten van de tabel voor de lichtverdeling in bijlage IV , niet minder zijn dan het minimum aangegeven onder 6.1 , vermenigvuldigd met het percentage dat in deze tabel voor de betrokken richting is aangegeven ;
6.2.2 . in geen enkele richting binnen het gebied waar het licht kan worden waargenomen , meer bedragen dan het onder 6.1 aangegeven maximum ;
6.2.3 . bovendien ,
6.2.3.1 . mag de lichtsterkte binnen de velden , omschreven in de diagrammen in bijlage I , nergens minder zijn dan 0,3 cd voor inrichtingen van de categorieën 1 , 2 en 5 ;
6.2.3.2 . mag de lichtsterkte in de richtingen overeenkomend met de andere meetpunten in de lichtverdelingstabel dan 0 * tot 5 * naar links en 0 * tot 5 * naar rechts voor richtingaanwijzers van categorie 1 , 400 cd niet overschrijden ;
6.2.3.3 . moeten de voorschriften van punt 2.2 van bijlage IV inzake plaatselijke variaties van de lichtsterkte in acht worden genomen .
6.3 . De lichtsterkten worden gemeten met een voortdurend brandende lamp en met gekleurd licht .
6.4 . In bijlage IV , waarnaar punt 6.2.1 verwijst , staan nadere gegevens over de toe te passen meetmethoden .
7 . BEPROEVINGSMETHODE
7.1 . Alle metingen worden uitgevoerd met kleurloze standaardlampen van de voor de inrichting voorgeschreven typen , die zodanig zijn ingesteld dat zij de normale lichtstroom uitstralen die voor deze typen lampen is voorgeschreven .
( 7.2 . )
8 . KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT
De inrichting dient een ambergeel licht uit te stralen . De kleur van het uitgestraalde licht , gemeten met gebruikmaking van een lichtbron , met een kleurtemperatuur van 2 854 K overeenkomend met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( ICI ) , moet liggen binnen de grenzen van de coordinaten die in bijlage V zijn voorgeschreven .
9 . OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE MET HET GOEDGEKEURDE TYPE
Elke inrichting die is voorzien van een E.E.G.-goedkeuringsmerk moet overeenstemmen met het goedgekeurde type en aan de fotometrische bepalingen onder 6 en 8 voldoen . Voor een inrichting die bij wijze van steekproef uit de serieproduktie wordt genomen , worden de eisen betreffende de minimumintensiteit van het uitgestraalde licht ( gemeten met een standaardlamp , zoals bedoeld onder punt 7 ) in elke betrokken richting evenwel verlaagd tot 80 % van de onder 6.1 en 6.2 voorgeschreven minimumwaarden .
( 10 . )
( 11 . )
( 12 . )
BIJLAGE I : zie P.b .
BIJLAGE II
MODEL VAN E.E.G.-GOEDKEURINGSFORMULIER
( Maximumformaat : A 4 ( 210 maal 297 ) )
Aanduiding van de administratie
Mededeling betreffende de E.E.G.-goedkeuring , weigering of intrekking van de E.E.G.-goedkeuring van een type richtingaanwijzer
Goedkeuringsnummer ...
1 . Inrichting (*)
-
-van categorie 1
-
-van categorie 2
-
-van categorie 5
2 . Type en aantal lampen ...
3 . Fabrieks - of handelsmerk ...
4 . Naam en adres van de fabrikant ...
5 . Eventueel , naam en adres van diens gevolmachtigde ...
6 . Ter E.E.G.-goedkeuring aangeboden op ...
7 . Technische dienst belast met de E.E.G.-goedkeuringsproeven ...
8 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...
9 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...
10 . Datum waarop de goedkeuring is verleend/geweigerd/ingetrokken (*) ...
11 . Collectieve E.E.G.-goedkeuring , verleend op basis van punt 3.3 van bijlage III voor een verlichtings - en lichtsignaalinrichting die verschillende lichten omvat , met name : ...
12 . Datum van weigering/intrekking van de collectieve E.E.G.-goedkeuring (*)
13 . Plaats ...
14 . Datum ...
15 . Handtekening ...
16 . Op bijgevoegde tekening nr . ... staan de kenmerken en de geometrische gegevens voor de installatie van de inrichting op het voertuig , alsmede de referentie-as en het referentiepunt van de inrichting
17 . Opmerkingen ...
(*) Doorhalen hetgeen niet van toepassing is .
BIJLAGE III
E.E.G.-GOEDKEURINGSVOORWAARDEN EN HET MERKEN
1 . VERZOEK OM E.E.G.-GOEDKEURING
1.1 . Het verzoek om E.E.G.-goedkeuring wordt ingediend door de houder van het fabrieks - of handelsmerk of door diens gevolmachtigde .
1.2 . Voor elk type richtingaanwijzer gaat het verzoek vergezeld van :
1.2.1 . de aanduiding tot welke van de categorieën : 1 , 2 , 5 , de inrichting behoort ;
1.2.2 . een beknopte technische beschrijving waarin met name het of de voorgeschreven type(n ) lamp(en ) wordt ( worden ) aangegeven ;
1.2.3 . tekeningen , in drievoud , die voldoende gedetailleerd zijn om het type en de categorie te kunnen identificeren en waarop de geometrische gegevens voor de installatie op het voertuig zijn aangegeven , alsmede de waarnemingsas die bij de proef als referentie-as moet worden genomen ( horizontale hoek H = 0 * , verticale hoek V = 0 * ) benevens het punt dat bij de proeven als referentiepunt moet worden genomen ;
1.2.4 . twee monsters ; indien de inrichting niet naar believen op beide zijden van het voertuig kan worden aangebracht , mogen de twee overgelegde monsters aan elkaar gelijk zijn en alleen geschikt zijn om op de rechter - of de linkerzijde van het voertuig te worden aangebracht .
2 . OPSCHRIFTEN
2.1 . Inrichtingen die ter E.E.G.-goedkeuring worden aangeboden , dienen :
2.1.1 . te zijn voorzien van het fabrieks - of het handelsmerk van de aanvrage ; dit merk moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn ;
2.1.2 . te zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare aanduiding van het of de voorgeschreven type(n ) lamp(en ) ;
2.1.3 . een voldoende grote plaatsruimte te hebben voor het E.E.G.-goedkeuringsmerk en de aanvullende symbolen als bedoeld onder 4 ; deze plaats moet op de onder 1.2.3 genoemde tekeningen zijn aangegeven .
3 . E.E.G.-GOEDKEURING
3.1 . Wanneer alle overeenkomstig punt 1 ingediende monsters voldoen aan de bepalingen van bijlagen 0 , I , III , IV en V , wordt de E.E.G.-goedkeuring verleend en wordt een goedkeuringsnummer verstrekt .
3.2 . Dit nummer wordt niet meer toegekend aan een ander type richtingaanwijzer .
3.3 . Wanneer de E.E.G.-goedkeuring wordt aangevraagd voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting dat een richtingaanwijzer alsmede andere lichten omvat , kan een collectief E.E.G.-goedkeuringsmerk worden toegekend , mits de richtingaanwijzer voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn en alle andere lichten die deel uitmaken van het type verlichtings - en lichtsignaalinrichting waarvoor de E.E.G.-goedkeuring wordt aangevraagd , voldoen aan de bijzondere richtlijn die daarop van toepassing is .
4 . HET MERKEN
4.1 . Op elke richtingaanwijzer die beantwoordt aan een krachtens deze richtlijn goedgekeurd type moet een E.E.G.-goedkeuringsmerk zijn aangebracht .
4.2 . Dit merk bestaat
uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " is geplaatst , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend :
1 voor Duitsland
2 voor Frankrijk
3 voor Italië
4 voor Nederland
6 voor België
11 voor het Verenigd Koninkrijk
13 voor Luxemburg
DK voor Denemarken
IRL voor Ierland
en uit een E.E.G.-goedkeuringsnummer dat overeenkomt met het nummer van het voor het type richtingaanwijzer opgestelde goedkeuringsformulier .
4.3 . Aan het E.E.G.-goedkeuringsmerk wordt ( worden ) het ( de ) volgende aanvullende symbool ( symbolen ) toegevoegd :
4.3.1 . boven de rechthoek een of meer van de cijfers 1 , 2 of 5 , naar gelang de inrichting behoort tot een of meer van de categorieën 1 , 2 of 5 , bedoeld onder 1.2.1 ;
4.3.2 . op inrichtingen die niet naar believen op beide zijden van het voertuig kunnen worden aangebracht , een pijl die aangeeft in welke positie de inrichting moet worden aangebracht . De pijl dient van het voertuig af te wijzen bij inrichtingen van de categorieën 1 en 2 en naar de voorzijde van het voertuig , bij inrichtingen van categorie 5 .
4.4 . Het E.E.G.-goedkeuringsnummer moet worden aangebracht vlak bij de rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , in een willekeurige positie ten opzichte van de rechthoek .
4.5 . Het E.E.G.-goedkeuringsmerk en het ( de ) aanvullende symbool ( symbolen ) moeten worden aangebracht op het glas of op een van de glazen op een zodanige wijze dat het onuitwisbaar en goed leesbaar is , ook wanneer de richtingaanwijzers op het voertuig zijn aangebracht .
4.6 . Een voorbeeld van het E.E.G.-goedkeuringsmerk is in het aanhangsel weergegeven .
4.7 . In geval van toekenning van een collectief E.E.G.-goedkeuringsnummer als bepaald onder 3.3 voor een type verlichtings - en lichtsignaalinrichting die een richtingaanwijzer en andere lichten omvat , kan één enkel E.E.G.-goedkeuringsmerk worden aangebracht dat bestaat uit :
-
-een rechthoek waarbinnen de letter " e " is geplaatst , gevolgd door het kennummer of de kenletters van de Lid-Staat die de E.E.G.-goedkeuring heeft verleend ,
-
-een E.E.G.-goedkeuringsnummer ,
-
-de aanvullende symbolen als bepaald in de verschillende richtlijnen uit hoofde waarvan de E.E.G.-goedkeuring is verleend .
4.8 . De afmetingen van de verschillende onderdelen van dit merk mogen niet kleiner zijn dan de grootste van de minimumafmetingen die voor het individuele merken zijn voorgeschreven in de richtlijnen uit hoofde waarvan de E.E.G.-goedkeuring is verleend .
Aanhangsel
VOORBEELD VAN EEN E.E.G.-GOEDKEURINGSMERK : zie P.b .
BIJLAGE IV
FOTOMETRISCHE METINGEN
1 . MEETMETHODEN
1.1 . Bij de fotometrische metingen moeten storende weerkaatsingen worden vermeden door een passende afscherming .
1.2 . In geval van twijfel over de resultaten van de metingen , moeten deze als volgt worden uitgevoerd :
1.2.1 . de meetafstand moet zodanig zijn dat de wet van het omgekeerde van het kwadraat van de afstand van toepassing is ;
1.2.2 . de meetapparatuur moet zodanig zijn dat de hoekopening van de lichtgevoelige apparatuur , gezien vanuit het referentiepunt van het licht , ligt tussen 10' en 1 * ;
1.2.3 . aan de eis betreffende de lichtsterkte voor een bepaalde waarnemingsrichting wordt voldaan wanneer dit wordt bereikt in een richting die niet meer dan 15' van de waarnemingsrichting afwijkt .
2 . TABEL VAN DE GENORMALISEERDE RUIMTELIJKE LICHTVERDELING : zie P.b .
2.1 . De richting H = 0 * en V = 0 * komt overeen met de referentie-as ( op het voertuig loopt deze horizontaal , evenwijdig met het middenlangsvlak van het voertuig , in de richting van het voorgeschreven zicht ) . Zij loopt door het referentiepunt . De in de tabel aangegeven waarden geven voor de verschillende meetrichtingen de minimumlichtsterkten in procenten van het vereiste minimum voor elk licht in de as ( in de richting H = 0 * en V = 0 * ) .
2.2 . Wanneer een licht bij visueel onderzoek plaatselijk aanzienlijke variaties in lichtsterkte schijnt te vertonen , wordt nagegaan of geen enkele tussen twee onder 2.1 genoemde meetrichtingen gemeten lichtsterkte ,
2.2.1 . minder bedraagt dan 50 % van de geringste minimumlichtsterkte van de voor deze meetrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten , wanneer het minimumwaarden betreft ,
2.2.2 . meer bedraagt dan de geringste maximumlichtsterkte van de voor deze meetrichtingen voorgeschreven twee lichtsterkten , verhoogd met een fractie van het verschil tussen de voor deze meetrichtingen voorgeschreven lichtsterkten , waarbij deze fractie een lineaire functie van het verschil is , wanneer het maximumwaarden betreft .
BIJLAGE V
KLEUR VAN HET UITGESTRAALDE LICHT
TRICHROMATISCHE COORDINATEN
AMBERGEEL :
grenswaarde naar geel : y * 0,429
grenswaarde naar rood : y * 0,398
grenswaarde naar wit : z * 0,007
Voor de verificatie van deze colorimetrische eigenschappen , wordt gebruik gemaakt van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2 854 K overeenkomende met lichtbron A van de Internationale Commissie voor Verlichtingskunde ( ICI ) .
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.