Hoofdstuk 2 - Afschaffing van de kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten

Inhoudsopgave van deze pagina:

30: Verbod op kwantitatieve invoerbeperkingen

Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn, onverminderd de volgende bepalingen, tussen de Lid-Staten verboden.

31: Geen nieuwe kwantitatieve beperkingen in onderling verkeer

De Lid-Staten onthouden zich ervan in hun onderling verkeer nieuwe kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking in te voeren.

Deze verplichting geldt echter slechts tot het liberalisatiepeil dat is bereikt met toepassing van de op 14 januari 1955 genomen besluiten van de Raad van Ministers der Organisatie voor Europese Economische Samenwerking. De Lid-Staten brengen uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag hun lijsten der op grond van voornoemde besluiten geliberaliseerde produkten ter kennis van de Commissie. De aldus ter kennis gebrachte lijsten worden tussen de Lid-Staten onderling geconsolideerd.

32: Geen beperkender contingenten

De Lid-Staten onthouden zich ervan in hun onderling handelsverkeer de op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Verdrag bestaande contingenten en maatregelen van gelijke werking beperkender te maken.

Deze contingenten dienen uiterlijk aan het einde van de overgangsperiode te zijn afgeschaft. Zij worden in de loop van deze periode geleidelijk opgeheven overeenkomstig de volgende bepalingen.

33: Omzetting bilaterale contingenten naar globale contingenten

  • 1. 
    Een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag veranderen de Lid-Staten de voor andere Lid-Staten beschikbare bilaterale contingenten in globale contingenten, welke zonder discriminatie voor alle andere Lid-Staten openstaan.

    Op dezelfde datum verhogen de Lid-Staten de aldus vastgestelde globale contingenten gezamenlijk met ten minste 20% van hun totale waarde in vergelijking met het voorgaande jaar. Evenwel wordt elk der globale contingenten per produkt met ten minste 10% verhoogd.

    De contingenten worden ieder jaar in vergelijking met het voorgaande jaar volgens dezelfde regels en in dezelfde verhoudingen verruimd.

    De vierde verruiming vindt plaats aan het einde van het vierde jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit Verdrag; de vijfde een jaar na de aanvang van de tweede etappe.

  • 2. 
    Wanneer voor een niet-geliberaliseerd produkt het globale contingent minder dan 3% van de nationale produktie van de betrokken Staat bedraagt, wordt uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag een contingent van ten minste 3% dezer produktie vastgesteld. Na het tweede jaar wordt dit contingent op 4% en na het derde jaar op 5% gebracht. Vervolgens verhoogt de betrokken Lid-Staat het contingent jaarlijks met ten minste 15%.

    Bestaat er in het geheel geen nationale produktie, dan stelt de Commissie hij wege van beschikking een passend contingent vast.

  • 3. 
    Aan het einde van het tiende jaar moet ieder contingent ten minste 20% van de nationale produktie bedragen.
  • 4. 
    Wanneer de Commissie bij beschikking vaststelt dat de invoer van een produkt gedurende twee opeenvolgende jaren beneden het beschikbare contingent is gebleven, mag dit globale contingent bij de berekening van de totale waarde van de globale contingenten niet in aanmerking worden genomen. In dat geval schaft de Lid-Staat de contingentering voor dit produkt af.
  • 5. 
    Voor de contingenten welke 20% van de nationale produktie van het betrokken goed overschrijden, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie, het in lid 1 van dit artikel voorgeschreven minimumpercentage van 10% verlagen. Deze wijziging doet evenwel geen afbreuk aan de verplichting om de totale waarde van de globale contingenten jaarlijks met 20% te verhogen.
  • 6. 
    De Lid-Staten welke met betrekking tot het liberalisatiepeil, bereikt met toepassing van de op 14 januari 1955 door de Raad van Ministers van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking genomen besluiten, meer hebben gedaan dan waartoe zij verplicht waren, zijn gerechtigd bij de berekening van de totale jaarlijkse verhoging van 20%, in lid 1 van dit artikel bepaald, rekening te houden met de waarde van de autonoom geliberaliseerde invoer. Deze berekening behoeft de voorafgaande goedkeuring van de Commissie.
  • 7. 
    De Commissie stelt richtlijnen vast inzake de procedure en het ritme van de opheffing tussen de Lid-Staten van maatregelen van gelijke werking als contingenten, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het Verdrag bestaan.
  • 8. 
    Indien de Commissie vaststelt dat door de toepassing van dit artikel, in het bijzonder van de bepalingen betreffende de percentages, de in de tweede alinea van artikel 32 bedoelde geleidelijke opheffing niet wordt verzekerd, kan de Raad gedurende de eerste etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de in dit artikel bedoelde procedure wijzigen en in het bijzonder de vastgestelde percentages verhogen.

34: Verbod op kwantitatieve uitvoerbeperkingen

  • 1. 
    Kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de Lid-Staten verboden.
  • 2. 
    De Lid-Staten heffen uiterlijk aan het einde van de eerste etappe de kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking op, welke bij de inwerkingtreding van dit Verdrag bestaan.

35: Versnelling tijdpad afschaffing kwantitatieve beperkingen in in- en uitvoer

De Lid-Staten verklaren zich bereid, hun ten opzichte van de overige Lid-Staten bestaande kwantitatieve beperkingen van de in- en uitvoer in een sneller tempo af te schaffen dan in de voorgaande artikelen is bepaald, indien hun algemene economische toestand en de toestand in de betrokken sector hun zulks toelaten.

De Commissie doet de betrokken Staten daartoe aanbevelingen.

36: Uitzonderingen

De bepalingen van de artikelen 30 tot en met 34 vormen geen beletsel voor verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen de Lid-Staten vormen.

37: Nationale monopolies van commerciële aard

  • 1. 
    De Lid-Staten passen hun nationale monopolies van commerciële aard geleidelijk aan in dier voege dat aan het einde van de overgangsperiode elke discriminatie tussen de onderdanen van de Lid-Staten wat de voorwaarden van de voorziening en afzet betreft is uitgesloten.

    De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op elk lichaam waardoor een Lid-Staat de invoer of de uitvoer tussen de Lid-Staten in rechte of in feite rechtstreeks of zijdelings beheerst, leidt of aanmerkelijk beïnvloedt. Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de door een Staat gedelegeerde monopolies.

  • 2. 
    De Lid-Staten onthouden zich ervan enige nieuwe maatregel te treffen welke tegen de in lid 1 vermelde beginselen indruist of de draagwijdte van de artikelen inzake de afschaffing der douanerechten en der kwantitatieve beperkingen tussen de Lid-Staten beperkt.
  • 3. 
    Het ritme van de in lid 1 beoogde maatregelen moet worden aangepast aan de in de artikelen 30 tot en met 34 bedoelde afschaffing der kwantitatieve beperkingen voor dezelfde produkten.

    Ingeval een produkt slechts in een of in enkele Lid-Staten aan een nationaal monopolie van commerciële aard is onderworpen, kan de Commissie de overige Lid-Staten machtigen, zolang vrijwaringsmaatregelen toe te passen, als de in lid 1 genoemde aanpassing niet is verwezenlijkt; de Commissie stelt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze vrijwaringsmaatregelen vast.

  • 4. 
    Wanneer er een monopolie van commerciële aard bestaat, dat een regeling ter vergemakkelijking van de afzet of van de valorisatie van landbouwprodukten omvat, dienen bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel gelijkwaardige waarborgen te worden gegeven voor de werkgelegenheid en de levensstandaard van de betrokken producenten, gelet op het ritme van de mogelijke aanpassing en van de noodzakelijke specialisatie.
  • 5. 
    De verplichtingen van de Lid-Staten gelden slechts voor zover zij verenigbaar zijn met de bestaande internationale akkoorden.
  • 6. 
    De Commissie doet van de eerste etappe af aanbevelingen met betrekking tot de wijze waarop en het ritme waarin de in dit artikel voorgeschreven aanpassing moet worden verwezenlijkt.