Interview met europarlementslid Erik Meijer

Met dank overgenomen van Europees Parlement (EP) i, gepubliceerd op maandag 15 oktober 2007.

De persdienst van het Europees Parlement gaat tot aan de verkiezingen in 2009 in gesprek met de Nederlandse en Vlaamse europarlementariërs. Dit keer is de beurt aan Erik Meijer (SP).

Sinds wanneer bent u lid van het EP? Wat deed u hiervoor?

Sinds 1999. Lang geleden ben ik mijn politieke rol gestart als landelijk bestuurslid van de Socialistische Jeugd. Na die tijd was ik onder meer leraar aardrijkskunde aan een lyceum, ambtenaar bij de afdeling algemene bestuurszaken van de gemeente Rotterdam, lid van de gemeenteraad in Amsterdam en lid van de provinciale staten van Zuid-Holland en voorzitter van de bewonersorganisatie in mijn woonwijk.

Waar houdt u zich in het Parlement mee bezig?

In de eerste plaats met mijn taken als lid van de commissies Verkeer, Buitenlandse Zaken en Mensenrechten. Daarnaast ook met een veelheid van andere zaken op het gebied van eerlijk delen, internationale solidariteit, democratisering, bestrijding van machtsmisbruik, vrede, publieke voorzieningen en dierenrechten. Ik ben ooit als eenling voor de SP in het EP gestart, en dat betekent dat ik sindsdien probeer om te volgen en zonodig tegenvoorstellen te doen.

Wat vindt u het boeiendste van uw werk als europarlementariër?

Optreden als verbindingsschakel tussen enerzijds bezorgde burgers en hun organisaties, en anderzijds de voorbereiders en toepassers van wetgeving. Dat leidt veelal tot vragen aan de Europese Commissie of aan de Europese Raad. Daarnaast het samenspel met vakbeweging, milieubeweging en organisaties voor internationale solidariteit over resoluties en wetgevingsdossiers, om daarmee tot betere resultaten te komen dan door de Europese Commissie voorgesteld.

Wat vindt u minder boeiend of zelfs vervelend?

De eindeloze reeksen stemmingen en rapporten over zaken waar geen wezenlijke keuzes bij betrokken zijn en die - buiten een zeer kleine kring van ingewijden en belanghebbenden - mede daarom door vrijwel niemand buiten het EP interessant worden gevonden. En ook de pogingen van EP-leden om zichzelf onnodig belangrijker te maken, zoals het eisen van meer vergoedingen en hogere salarissen.

Met welke dossiers bent u nu bezig? Wanneer worden zij door de parlementaire commissie en het voltallige Parlement behandeld?

Ik ben de vaste rapporteur van het Europees Parlement over de toetreding van kandidaat-lidstaat Macedonië tot de EU. Momenteel maak ik mij op voor het tweede Macedonië-rapport, een jaarlijkse rapportage over de stand van zaken. Daarnaast houd ik mij vooral bezig met openbaar-vervoerszaken. In mei 2007 is mijn rapport over het afzien van aanbestedingsverplichtingen voor stads- en streekvervoer in tweede lezing vastgesteld, dat onder meer leidt tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving om de grote steden hun eigen vervoerbedrijf te kunnen laten houden. Tevens ben ik fractiewoordvoerder van Europees Verenigd Links inzake de West-Balkan en lid van de uitwisselingsdelegaties van de voormalige Joegoslavische staten.

Waarom zijn deze dossiers belangrijk?

Ten aanzien van openbaar vervoer omdat het een belangrijke publieke voorziening betreft die bovendien voorkomt dat ons milieu verder wordt verontreinigd door auto's en vliegtuigen. Het is ook een zaak van democratie en keuzevrijheid voor de lagere overheden, waarbij nationale verenigingen van gemeenten, grote steden, vakbonden, gebruikersorganisaties en milieuorganisaties betrokken zijn. Wat betreft de West-Balkan spelen vooral activiteiten om armoede, etnische zuiveringen en oorlogsgevaar te vervangen door wederopbouw, samenwerking en betere perspectieven voor de toekomst. We moeten proberen om die landen wat betreft democratie, economie en milieu op een gelijk niveau met onszelf te krijgen, en dat zonder de militaire en bestuurlijke ingrepen zoals die eerder zijn losgelaten op Bosnië en Kosovo.

Actualiteit: Wat verwacht u van de Intergouvernementele Conferentie die moet komen tot een nieuw verdrag voor de Europese Unie?

Mijn verwachting is dat wordt geprobeerd om met een zorgvuldiger en minder controversiële verwoording van de verdragstekst zo veel mogelijk datgene door te zetten dat was omschreven in het grondwetsontwerp van 2003. Dat voorstel is door de Nederlandse en Franse kiezers in 2005 terecht weggestemd. Die voorstellen maken van de EU steeds meer één staat en leggen bovendien vast dat die staat zich verplicht tot een neoliberale politiek en versterking van zijn bewapening.

De meeste Nederlandse politici zijn doodsbang dat het volk opnieuw nee zegt, met als gevolg dat de tekst nog verder verbeterd zal moeten worden. Het doorzetten van dit project, zonder dat in alle EU lidstaten een nieuwe volksraadpleging wordt georganiseerd, zal ertoe leiden dat de EU in brede kring wordt gezien als een hobby van bestuurders waarbij de inbreng van anderen niet op prijs wordt gesteld.

Als de Nederlandse kiezers geen eindoordeel mogen geven, verplaatst de strijd daarover zich naar Denemarken, Ierland en Groot-Brittannië. Ik verwacht nog steeds dat dit verdrag niet ongeschonden de eindstreep haalt.