Toekomstbestendiger Wet financieel statuut Koninklijk Huis

Met dank overgenomen van Ministerraad i, gepubliceerd op vrijdag 30 mei 2008.

De ministerraad heeft op voorstel van minister-president Balkenende, minister Bos van Financiën, minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en staatssecretaris De Jager van Financiën ingestemd met het voorstel de Wet financieel statuut Koninklijk Huis op onderdelen technisch aan te passen en te actualiseren.

De huidige wet is op onderdelen verouderd en bevat leemtes. Zo bevat het nog bepalingen over prinses Juliana en prins Bernhard en over Paleis Soestdijk. Daarnaast worden berekeningsformules gehanteerd die stammen uit begin jaren '70 en die niet goed hanteerbaar meer zijn. Bovendien noemt de huidige wet geen bedragen voor de uitkering voor een afgetreden Koning en de voorzieningen voor weduwen en weduwnaars.

De reikwijdte van de wet blijft ongewijzigd: er is geen uitbreiding van de kring van gerechtigden. Het wetsvoorstel regelt de grondwettelijke uitkeringen. Die bestaan uit de zogeheten niet-declarabele kostenvergoedingen en inkomens die ter beschikking worden gesteld aan de Koning (en diens echtgenoot of echtgenote), de vermoedelijke opvolger van de Koning (en diens echtgenoot of echtgenote) en de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan (en diens echtgenoot of echtgenote). Overige leden van het Koninklijk Huis kregen en krijgen geen uitkering en dus ook geen inkomen op grond van deze wet.

De hoogte van de inkomens van Hare Majesteit de Koningin, Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje en Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima blijven ongewijzigd. Ook de hoogte van kostenvergoedingen aan Hare Majesteit de Koningin, Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje en Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Máxima wijzigt per saldo als gevolg van dit wetsvoorstel niet. Het wetsvoorstel is dus per saldo budgettair neutraal.

In het voorstel worden de huidige twee vergoedingen voor personeel en materiële kosten samengevoegd tot één vergoedingscomponent. Tevens wordt de regeling met betrekking tot de aanpassing van de kostenvergoeding vereenvoudigd en gemoderniseerd. De huidige wet bevat daarvoor met betrekking tot de personele kosten verouderde bepalingen.

Met het oog op de rechtszekerheid wordt duidelijkheid in de wet zelf verschaft over de hoogte van de uitkering nadat er afstand is gedaan van het koningschap en in geval van overlijden. De huidige wet verplicht wel om in een dergelijke situatie een regeling te treffen, maar bepaalt niet de inhoud en bedragen daarvoor. Deze leemtes worden thans rechtgezet. Bij de in het wetsvoorstel opgenomen bedragen is zoveel mogelijk aangesloten bij de bedragen zoals die in het verleden naar verhouding zijn uitgekeerd, te weten aan koningin Juliana na haar aftreden en aan Prins Bernhard.

De ministerraad heeft ermee ingestemd dat het wetsvoorstel voor advies aan de Raad van State zal worden gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de Raad van State worden pas openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.