Waartoe grondwetsherziening?

15 augustus 2008, column J.Th.J. van den Berg

Er zijn diverse redenen denkbaar voor vernieuwing van de Grondwet. In de jaren tussen 1963 en 1983 is een aantal redenen door elkaar gaan lopen.

Ten dele ging het om een behoefte aan "modernisering", een curieuze en erg Nederlandse neiging om teksten verouderd te vinden, omdat die een zekere leeftijd hebben bereikt. Hoe onhistorisch wij Amerikanen ook mogen vinden, zij zullen de tekst van de Constitution niet gauw verouderd vinden wegens haar respectabele leeftijd. Amerikanen beschikken bovendien over een constitutionele rechter die niet zozeer teksten moderniseert als wel betekenissen. De modernisering in Nederland is dikwijls ook nog iets anders: een poging de Grondwet zoveel mogelijk uit te dunnen. Hoe minder erin staat, hoe beter.

Een tweede reden is zich gaan manifesteren dankzij het optreden van D66 en zijn verlangen naar staatkundige vernieuwing. Het stelde rechtstreekse verkiezing voor van de minister-president en daarnaast een meerderheidsstelsel voor de verkiezingen van de Tweede Kamer. Daarvoor moest de Grondwet worden aangepast, evenals eertijds (in 1917) voor het algemene kiesrecht en later (in 1948) voor de dekolonisatie. Het ging niet om de Grondwet zelf als wel om bepalingen die politieke verandering in de weg stonden.

Bij grondig toezien staat het overigens lang niet altijd vast dat de Grondwet aan vernieuwingen in de weg staat. Tegenstanders zien echter steeds weer kans te doen geloven "dat de Grondwet zulk een vernieuwing niet toestaat". De heel moeilijk te wijzigen Grondwet als alibi, derhalve.

Van de door D66 geëiste vernieuwingen is nooit iets terecht gekomen. Een andere belangrijke vernieuwing - die echter geen onderdeel uitmaakte van de politieke strijd tussen "rechts" en "links" in de jaren zeventig - vormde het samenbrengen van de belangrijkste grondrechten in de artikelen 1 tot en met 18. Ook daar was onmiskenbaar sprake van democratisering, een sterkere positie van de burger tegenover de staat. Deze vernieuwing kwam er wel. Van het samenbrengen en voorop plaatsen van de grondrechten is een sterke politiek symbolische invloed uitgegaan. Het zou nog mooier zijn geweest als deze achttien constitutionele klaroenstoten van 1983 waren begeleid door een rechterlijk toetsingsrecht, maar dat kwam er helaas niet van.

In de vernieuwing die er wel is gekomen wordt nog een derde vorm van grondwetsherziening zichtbaar. Die richt zich niet op grondwettelijke hindernissen, maar op het karakter van de Grondwet, het recht in het algemeen, als waarborg: waarborg van burgerlijke rechten, waarborg van ordelijk politiek verkeer; waarborg van rechtmatig overheidsoptreden. Het recht is immers niet alleen instrument van staatsinterventie, maar ook waarborg die burgers tegen de staat en tegen elkaar beschermt.

Bij grondwetsherziening kan het dus ook gaan om betekenis en karakter van de Grondwet zelf. Ook die verschuiven immers door de jaren heen en verdienen het om regelmatig onder ogen te worden gezien. Is de Grondwet nog immer symbool van de belangrijkste civiele waarden in onze samenleving? Het is interessant om waar te nemen dat juist deze symbolische betekenis - de Grondwet als waarborg en beschermster - het laatste decennium zo aan belang heeft gewonnen. Of is het: herwonnen?

Zulke betekenis heeft de Grondwet, sinds de liberalen haar tot hun programma maakten, in Nederland niet gehad. Thorbecke i, de belangrijkste auteur van de tekst van 1848, moest er weinig van hebben. Hij wilde geen "preambule"of "algemene bepalingen", zoals de Nationale Conventie, en inmiddels ook de ChristenUnie, dat nu wel wil.

Dat wil echter niet zeggen, dat wij zo'n Grondwet met een sterke symboliek en bijbehorende ambities nooit hebben gekend, zoals wel wordt beweerd. De "Staatsregeling" van 1798 is van zulk een grondwet een indrukwekkend voorbeeld. Constitutionele vernieuwers doen er dus goed aan niet te beginnen bij het werk van 1848 en evenmin bij het ontwerp van Van Hogendorp i uit 1814 en 1815. Voor een beroep op hun streven moeten zij terug naar de allereerste Grondwet, product van de Nationale Vergadering i en, by the way, van een referendum uit 1798.

Dit is de vierde en laatste uit een serie van vier columns over de Nederlandse Grondwet