Zware zonden

24 april 2009, column J.Th.J. van den Berg

Paul de Krom i is zeker niet de minst getalenteerde onder de liberale leden van de Tweede Kamer. Het is dan ook geen toeval dat hij van de intussen vertrokken Henk Kamp i de portefeuille integratie- en immigratiebeleid heeft overgenomen. Des te verdrietiger, als zulk een Kamerlid, ook voorzien van parlementaire ervaring (hij is lid sedert 2003), in een televisiegesprek bij NOVA binnen vijf minuten twee majeure staatsrechtelijke blunders debiteert. Wat erger is, hij is niet de enige; hij zondigt zwaar in commissie.

Dat De Krom, tezamen met een groot aantal collega's in de Tweede Kamer, ernstig bezwaar heeft tegen de benoeming van Ali Eddaoudi tot islamitisch geestelijk verzorger in de krijgsmacht, is zijn goed recht. Probleem is echter, dat De Krom een motie heeft ingediend, met ruime steun in de Kamer, die verlangt dat de benoeming van Eddaoudi door de verantwoordelijk staatssecretaris ongedaan wordt gemaakt. Als voorts bij NOVA wordt gevraagd wat de reactie zal zijn, indien staatssecretaris De Vries i deze motie niet uitvoert, dan luidt De Kroms antwoord (ongetwijfeld opnieuw gesteund door vele collega's ): De Kamer is het hoogste politieke orgaan. Ik ga er dus vanuit dat de motie wordt uitgevoerd.

Twee zware zonden dus. Het zijn sombere tijden voor het staatsrecht in Nederland.

Om te beginnen, de Tweede Kamer is in ons staatsrecht helemaal niet het hoogste orgaan. Dat is een wijd verbreid misverstand. Staatsrechtelijk is dat de wetgever (of helemaal precies: de Grondwetgever) die, als bekend, bestaat uit regering en Staten-Generaal tezamen. De Tweede Kamer deelt haar politieke gezag dus met de regering en de Eerste Kamer. Nederland verschilt daarin van veel nabuurlanden, waar wordt uitgegaan van de soevereiniteit van het volk en waar derhalve de volksvertegenwoordiging wel het hoogste politieke orgaan vormt en elk ander gezag wordt beschouwd als van haar afgeleid, de regering in het bijzonder. Het meest consequent gebeurt dit in de Duitse Bondsrepubliek. Het geldt echter ook voor België, waar geen regering kan optreden zonder voorafgaande vertrouwensuitspraak (investituur) van beide Kamers van het parlement.

Wij kennen een meer dualistische constructie waarin regering en parlement elkaars gelijkwaardige partners zijn, zoals liberalen overigens steeds zo graag benadrukken. In zulk systeem bestaat er geen bevelsrelatie tussen parlement en regering. Een regering kan dus niet worden verplicht Kameruitspraken te volgen.

Maar, zelfs als dat wel zo zou zijn, dan nog is geen enkel parlement bevoegd om ministers en staatssecretarissen op te dragen bevoegd genomen personele besluiten weer terug te draaien. Daarmee zou de Kamer immers een bewindsman dwingen het ambtenarenrecht (Ali Eddaoudi heeft immers een ambtelijke aanstelling gekregen) met voeten te treden. Dat kan van een bewindsman niet in rede worden gevergd.

Als goed liberaal zou De Krom de lijn hebben behoren te volgen van Thorbecke i en de meeste destijds werkzame hoogleraren in het recht in Nederland, die al anderhalve eeuw geleden (in 1866, over de motie-Keuchenius) hebben opgemerkt: een benoemingsbesluit is het uitsluitende recht van de koning (lees: regering, of ministers) en de Tweede Kamer kan zulk besluit dus nooit ongedaan maken. Daartoe mist zij het recht. Dat wil echter niet zeggen, dat de Kamer over zulk besluit geen oordeel mag hebben.

Het laatste was in 1866 het hoofdpunt van conflict tussen Tweede Kamer en regering. Koning Willem III had de minister van Koloniën, binnen een paar maanden na zijn aantreden als zodanig, benoemd tot gouverneur-generaal in Nederlands Oost-Indië. De Kamer was daar verontwaardigd over en nam vervolgens een motie aan van het lid Keuchenius i, waarin de benoeming werd betreurd. Toen vond een op zijn teentjes getrapte koning, bij monde van minister-president Heemskerk i, dat de Kamer zich helemaal niet met personele besluiten mocht bemoeien. Daar dachten liberale en niet-liberale parlementariërs en juristen anders over.

Allemaal waren zij echter eensgezind in hun oordeel dat een parlement individuele personeelsbeslissingen niet van de minister kan overnemen. Iets wat een oud-personeelsdirecteur van Shell als Paul de Krom toch moet aanspreken.