Staatscommissie-Beel (1947-1948): Staatkundige herziening Koninkrijk

De Staatscommissie-Beel werd op 29 september 1947 ingesteld door het kabinet-Beel I. De commissie moest adviseren hoe in de Grondwet het beste de herziening van de structuur van het Koninkrijk kon worden geregeld. Het ging daarbij om de soevereinitsoverdacht aan Indonesië en opneming van dat land in een Unie met Nederland en om wijzigingen in de positie van Suriname en de Nederlandse Antillen.

De Staatscommissie kwam op 9 maart 1948 met een verdeeld advies. Een meerderheid wilde een apart hoofdstuk in de Grondwet opnemen waarin de nieuwe rechtsorde zou worden vastgelegd. Er moest een Unie komen waarvan (de Verenigde Staten van) Indonesië, Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen deel van uitmaakten. Vorming van deze Unie kon geschieden buiten de Grondwet om via een afzonderlijke wet, die met tweederde meerderheid moest worden aangenomen. Het ARP-lid van de Commissie, J. Schouten, kon zich niet in dit advies vinden. De CPN'er Stokvis vond dat de door de meerderheid voorgestelde regeling te veel vooruitliep op een definitieve overeenkomst met Indonesië.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Samenstelling

Voorzitter was minister van Binnenlandse Zaken L.J.M. Beel en ondervoorzitters waren de ministers J.H. van Maarseveen en J.A. Jonkman. Secretaris was dr. M.J. Prinsen, de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken.

Leden waren:

dr. S.E.B. Bierema fractievoorzitter PvdV

mr. F.J.F.M. Duynstee hoogleraar KVP

Jhr.dr. M. van der Goes van Naters fractievoorzitter PvdA

mr. W.H. van Helsdingen oud-voorzitter Volksraad, ambtenaar CHU

mr. E.H. s'Jacob hoogleraar partijloos

dr. J.H.A. Logemann hoogleraar PvdA

mr. C.P.M. Romme fractievoorzitter KVP

J. Schouten fractievoorzitter ARP

mr. B.J. Stokvis Tweede Kanerlid CPN

H.W. Tilanus fractievoorzitter CHU

2.

Resultaten

Op basis van het meerderheidsadvies diende het kabinet een wetsvoorstel in om aan de Grondwet een apart hoofdstuk toe te voegen over de nieuwe structuur van het Koninkrijk. Kernpunt daarvan was dat voorzover voor overgang naar de nieuwe rechtsorde afwijking van de Grondwet wenselijk was, dit bij gewone wet kon worden geregeld. Voor aanneming daarvan was een tweederde meerderheid nodig. Dit voorstel werd in 1948 door het parlement aanvaard.