Een werknemer een ontslagvergoeding ontzeggen op grond dat hij een ouderdomspensioen kan ontvangen, vormt discriminatie op grond van leeftijd
Pers en Voorlichting |
Hof van Justitie van de Europese Unie PERSCOMMUNIQUÉ nr. 102/10 Luxemburg, 12 oktober 2010 Arrest in zaak C-499/08 Ingeniørforeningen i Danmark, optredend voor Ole Andersen / Region Syddanmark |
Naar Deens recht ontvangen werknemers die minimaal twaalf jaar in dienst van dezelfde onderneming zijn geweest, een speciale ontslagvergoeding. Deze vergoeding wordt echter niet uitbetaald aan werknemers die bij op het tijdstip van hun ontslag in aanmerking kunnen komen voor een ouderdomspensioen krachtens een bedrijfspensioenregeling, zelfs indien de betrokkene van plan is te blijven werken.
Andersen heeft van 1979 tot zijn ontslag in 2006 voor Region Syddanmark (regio Zuid-Denemarken) gewerkt. Hij was toen 63 jaar en wenste niet met pensioen te gaan, maar heeft zich als werkzoekende ingeschreven. Hij vorderde betaling van de speciale ontslagvergoeding. Deze vordering is afgewezen op grond dat Andersen een pensioen kon ontvangen. Ingeniørforeningen i Danmark, een namens Andersen optredende vakvereniging, heeft daarop beroep ingesteld bij het Vestre Landsret met het betoog dat de betrokken regeling een bij richtlijn 2000/78/EG verboden discriminatie op grond van leeftijd teweegbrengt.1
In het heden gewezen arrest stelt het Hof om te beginnen vast dat de betrokken regeling een verschil in behandeling bevat dat rechtstreeks op leeftijd is gebaseerd. Bij deze regeling wordt namelijk bepaalde werknemers het recht op de speciale ontslagvergoeding ontzegd op de enkele grond dat zij in aanmerking kunnen komen voor een ouderdomspensioen. Vervolgens onderzoekt het Hof of dit verschil in behandeling eventueel wordt gerechtvaardigd.
Het Hof merkt om te beginnen op dat de speciale ontslagvergoeding dient ter facilitering van de overgang naar een nieuwe dienstbetrekking voor werknemers die een aanzienlijke anciënniteit bij dezelfde werkgever hebben. Het Hof stelt vervolgens vast dat de in geding zijnde beperking berust op de vaststelling dat degenen die in aanmerking komen voor een ouderdomspensioen, over het algemeen besluiten de arbeidsmarkt te verlaten. Ten slotte garandeert deze beperking dat de werknemers niet zowel de vergoeding als het ouderdomspensioen ontvangen. De bescherming van de werknemers met een aanzienlijke anciënniteit in de onderneming en de hulp bij hun herintreding in het arbeidsproces zijn legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt. De maatregel moet dus in beginsel „in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk” gerechtvaardigd worden geacht, zoals in richtlijn 2000/78 wordt bepaald.
Met betrekking tot de vraag of de betrokken beperking evenredig is aan haar doelstellingen, stelt het Hof vast dat deze, doordat daarmee de werknemers die een ouderdomspensioen van hun werkgever zullen ontvangen, van de speciale ontslagvergoeding worden uitgesloten, niet kennelijk ongeschikt is om bovengenoemde doelstellingen te bereiken.
Het Hof is echter van oordeel dat deze beperking verder gaat dan noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken. Zij heeft tot gevolg dat niet alleen alle werknemers die daadwerkelijk een ouderdomspensioen van hun werkgever zullen ontvangen, van de vergoeding worden uitgesloten, maar ook al degenen die voor een dergelijk pensioen in aanmerking komen maar hun beroepsloopbaan willen voortzetten. Door niet toe te staan dat de speciale ontslagvergoeding wordt betaald aan een werknemer die, hoewel hij in aanmerking komt voor een door zijn werkgever betaald ouderdomspensioen, niettemin tijdelijk van de ontvangst van dat pensioen wenst af te zien teneinde zijn beroepsloopbaan voort te zetten, gaat de regeling verder dan noodzakelijk is om de met deze bepaling nagestreefde doelstellingen op het gebied van sociale politiek te bereiken, en wordt zij niet gerechtvaardigd.
1 Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).
NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.
Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.
De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.
Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170
Beelden van de uitspraak van het arrest zijn beschikbaar via "Europe by Satellite " (+32) 2 2964106