Memorie van toelichting - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen die zijn uitgewerkt

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

De bij de Grondwet behorende additionele artikeien voorzien in een overgangsregeling na de algehele herziening van de Grondwet in 1983. Een deel van deze artikelen stelt hiervoor een bepaalde termijn van vijf jaar. De meeste van deze artikelen voorzien in een uitstel van inwerkingtreding van artikeien in de Grondwet zoals die in 1983 luidt, onder tijdelijke handhaving van de oude artikelen (artikelen III, V tot en met VIII, X, XXII en XXVI). Voor het overige voorzien de artikelen in een machtiging om van de Grondwet af te wijken (artikel XXIII) en in het voortduren van de gelding van bepalingen die niet met de herziene Grondwet stroken (XXIX). De additionele artikelen VI en VII bieden de mogelijkheid bovengenoemde termijn van vijf jaar te verlengen met nog eens maximaal vijf jaar. Dit uitstel van inwerkingtreding was nodig om de wetgever de gelegenheid te geven de door de nieuwe bepalingen vereiste wettelijke voorzieningen tot stand te brengen. De termijn van vijf jaar liep op 17 februari 1988 af. Van de in de additionele artikelen VI en VII gegeven mogelijkheid tot verlenging van de termijn van vijf jaar werd gebruik gemaakt bij de Wet van 11 februari 1988 tot verlenging van de termijn na welke de artikelen 10, eerste lid, en 11 van de Grondwet in werking treden tot 21 december 1988 voor wat betreft geweldgebruik en veiligheidsfouillering bij de uitoefening van de politietaak (Stb. 1988, 33) en bij de Wet van 1 februari 1990 tot verlenging van de termijn waarna artikel 10, eerste lid, van de Grondwet in werking treedt tot 17 februari 1991 voor wat betreft verzamelingen van persoonsgegevens aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak (Stb. 1990, 60). Uit het bovenstaande blijkt dat alle hiervoor genoemde artikelen inmiddels zijn uitgewerkt. Daarnaast kent de Grondwet additionele artikelen die de overgangsperiode niet aan een bepaalde termijn binden. Een belangrijk deel van die additionele artikelen heeft door de totstandkoming van nieuwe wetgeving of anderszins haar betekenis eveneens verloren. Alhoewel additioneel artikel II formeel haar betekenis nog niet heeft verloren, zal dit naar onze stellige verwachting uiterlijk op 1 januari 1994 wel het geval zijn. De nieuwe Gemeentewet (Stb. 1992, 96) zal dan in 314688F ISSN0921 -7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1 993 werking treden. De Invoeringswet Gemeentewet, die de inwerkingtreding van de nieuwe Gemeentewet regelt, is thans bij de Eerste Kamer in behandeling (Kamerstukken I, no. 22893, voorstel van Invoeringswet Gemeentewet). De Gemeentewet voorziet in rechtstreekse verkiezingen van algemeen vertegenwoordigende organen die binnen de gemeente functioneren. Hieronder vallen ook de deelgemeenteraden. Dit was het enige soort orgaan dat op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 4 van de Grondwet bestond en waarvan niet wettelijk was geregeld dat de leden overeenkomstig het bepaalde in dat artikel werden gekozen. Additioneel artikel IV heeft geen betekenis meer in verband met de Wet van 7 december 1983 tot beëindiging van de financiële verhouding tussen Staat en Kerk (Stb. 1983, 638). De Wet beëdiging ministers en staatssecretarissen en leden van de Staten-Generaal (Stb. 1992, 120) regelt de beëdiging van genoemde personen. De additionele artikelen XII en XVIII kunnen derhalve vervallen. Additioneel artikel XV kan vervallen, omdat bij Wet van 27 maart 1986 (Stb.1986, 138) is bepaald welke bestaande uitsluitingen van het kiesrecht van kracht blijven. De additionele artikelen XVI en XXVII kunnen vervallen, omdat bij Wet van 1 juli 1987 (Stb. 1987, 333) is bepaald dat de minderjarigheid in het algemeen eindigt op de leeftijd van 18 jaar. Artikel 233 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bevat de betreffende bepaling. Deze bepaling is in werking getreden op 1 januari 1988. De additionele artikelen XIV en XXVIII houden een voorziening in voor de tijd dat de herziene Grondwet op bepaalde punten nog niet in overeenstemming was met het Statuut voor het Koninkrijk. Aangezien het Statuut inmiddels op deze punten is gewijzigd respectievelijk bij Rijkswet van 11 januari 1985 (Stb. 1985, 148) en Rijkswet van 22 juli 1985 (Stb. 1985, 452) en artikel 130 van de Grondwet bij KB van 18 maart 1985 (Stb. 1985, 150) in werking is getreden met ingang van 1 april 1985, kunnen genoemde artikelen vervallen. Additioneel artikel XIII heeft geen betekenis meer, omdat de bedoelde leden van de Eerste Kamer zijn afgetreden met ingang van 23 juni 1987, het tijdstip waarop de zittingsduur van de in 1987, na de verkiezing van provinciale staten in dat jaar, gekozen Eerste Kamer aanving.

Naar verwachting zullen enkele additionele artikelen hun betekenis nog blijven behouden. Het betreft de artikelen IX, XI, XVII, XIX, XXI, XXIV en XXV. Ter uitvoering van de opdrachten neergelegd in de artikelen XI, XVII, XXI, eerste lid (het tweede lid is inmiddels uitgewerkt, zie Stb. 1985, 452) en XXV zijn wetsvoorstellen ingediend die zich in een vergevorderd stadium van behandeling bevinden. Zo wacht het wetsvoorstel beëdiging regent (Kamerstukken 4, R 1374) op verdere behandeling in de verenigde vergadering (de beëdiging van de Koning is inmiddels geregeld in de Wet beëdiging en inhuldiging van de Koning (Stb. 1992, 121). Het wetsvoorstel Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement regelt onder andere de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Staten-Generaal. Dit geldt ook voor militairen in werkelijke dienst (Kamerstukken II, 1991-1992, nr. 22769). Genoemd wetsvoorstel wacht op verdere behandeling in de Tweede Kamer. Het voorstel van rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen (Kamerstukken II, nr. 21214, R 1375) en het wetsvoorstel op de adeldom (Kamerstukken II, nr. 21485) wachten eveneens op verdere behandeling door de Tweede Kamer. Mochten genoemde wetsvoorstellen tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel tot grondwetsherziening intussen in werking treden, dan zullen bij nota van wijziging de additionele artikelen XVII en XXV alsnog worden geschrapt. De additionele artikelen XI en XXI zullen worden geschrapt bij nota van wijziging bij het eveneens binnenkort in te dienen voorstel van rijkswet «verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het doen vervallen van de additionele artikelen betreffende Koninkrijksaangelegenheden die zijn uitgewerkt». In dit voorstel van rijkswet worden de additionele artikelen I en XX geschrapt. Alhoewel de met de additionele artikelen XI, XVII, XXI en XXV verband houdende wetgeving reeds in een vergevorderd stadium verkeert, biedt de stand van zaken daarvan niet in dezelfde mate de verwachting dat zij op tijd in werking zal treden zoals dat bij artikel II het geval is. Het lijkt ons dan ook voorbarig om deze artikelen in dit stadium reeds te schrappen.

Volledigheidshalve merken wij op dat in het voorstel van Rijkswet tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging een nieuw additioneel artikel zal worden opgenomen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers

De Minister van Binnenlandse Zaken, C. I. Dales

De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

 
 
 

2.

Meer informatie