Nota naar aanleiding van het verslag van de staten van de nederlandse antillen - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de Hoge Raad der Nederlanden

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 10

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN Ontvangen 16 december 1980

Met voldoening namen wij er kennis van, dat de Staten van de Nederlandse Antillen geen principiële bedenkingen hebben tegen dit wetsontwerp. De Staten van de Nederlandse Antillen zouden slechts willen vernemen of hun interpretatie juist is dat het tweede en derde lid van artikel 6.6 tevens inhouden de mogelijkheid van cassatie van rechterlijke uitspraken, gedaan op de Nederlandse Antillen ook nadat dit rijksdeel zijn onafhankelijkheid zal hebben verworven.

Momenteel kan, zo merken wij in antwoord op deze vraag op, van uitspraken van het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 23 van het Statuut en de bepalingen der Rijkswet van 20 juli 1961, Stb. 212; P.B. 42, beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad.

Het tweede lid van artikel 6.6, dat over de cassatiebevoegdheid van de Hoge Raad handelt, verzet zich er niet tegen dat, ook na beëindiging van de statuutsbanden, een regeling in het leven wordt geroepen waarbij de Hoge Raad bevoegd wordt verklaard kennis te nemen van beroep in cassatie van rechterlijke uitspraken in de Nederlandse Antillen.

Wel wijzen wij erop dat zodanige regeling slechts kan worden getroffen door of op grond van een verdrag dat ingevolge de Grondwet de goedkeuring zal behoeven van de Staten-Generaal.

De Minister-President, Ministervan Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Ministervan Binnenlandse Zaken, H. Wiegel

De Staatssecretaris van Justitie, E. A. Haars Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16163 (R 1146), nr. 10

 
 
 

2.

Meer informatie