Vergelijkend overzicht van de in het wetsontwerp inzake het koningschap opgenomen artikelen, de voorstellen van de staatscommissie-cals/donner en de artikelen van de grondwet - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake het koningschap

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr.8

Vergelijkend overzicht van de in het wetsontwerp inzake het koningschap opgenomen artikelen, de voorstellen van de Staatscommissie-Cals/Donner en de artikelen van de Grondwet

Wetsontwerp

Staatscomm issie

Grondwet

Artikel 2.1.1 Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.

Artikel 15 Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Willem Fredrik, Prins van Oranje-Nassau.

Artikel 10 De Kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan Zijne Majesteit WILLEM FREDERIK, Prins van Oranje-Nassau, om door Hem en Zijn wettige nakomelingen te worden bezeten.

Artikel 2.1.2 Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel; bij gebreke van eigen nakomelingen op gelijke wijze op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de iijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Artikel 16 Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel; bij gebreke van eigen nakomelingen op gelijke wijze op de nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Artikel 11 De Kroon gaat bij erfopvolging over; op de nakomelingen van de laatstoverleden Koning, waarbij zonen voorrang hebben boven dochters en daarna het oudste kind voorgaat met plaatsvervulling volgens dezelfde regels; bij gebreke van nakomelingen van de laatstoverleden Koning, op gelijke wijze op de nakomelingen eerst van zijn ouder dan van zijn grootouder in de lijn van troonopvolging, voor zover de laatstoverleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.

Artikel 2.1.3 Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Artikel 17 Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning, wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Artikel 16 Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden des Konings, wordt ten opzichte van het recht op de Kroon als reeds geboren aangemerkt. Dood ter wereld komende wordt het geacht nooit te hebben bestaan.

Artikel 2.1.4 Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.

Artikel 18 Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels, in artikel 16 gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.

Artikel 15 Afstand van de Kroon heeft ten opzichte van de opvolging hetzelfde gevolg als overlijden. Behoudens het bepaalde in het volgend artikel zijn na de afstand geboren kinderen van de erfopvolging uitgesloten.

2 vel

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

Wetsontwerp

S taa tscom m issie

Grondwet

Artikel 2.1.5 1. De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het koningschap. 2. Gaat iemand die het koningschap van de Koning kan beërven een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging uitgesloten. 3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van een voorstel van wet, strekkende tot het verlenen van toestemming, in verenigde vergadering.

Artikel 2.1.6 1. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen, kunnen bij een wet een of meer personen van de erfopvolging worden uitgesloten. 2. Het voorstel daartoe wordt door of vanwege de Koning ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 2.1.7 1. Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. 2. Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 2.1.8 1. Een benoemde Koning kan krachtens erfopvolging alleen worden opgevolgd door zijn wettige nakomelingen. 2. De bepalingen omtrent de erfopvolging en het eerste lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op een benoemde opvolger, zolang deze nog geen Koning is.

Artikel 2.1.9 Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en in-gehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.

Artikel 19 1. Van de erfopvolging, zowel voor zichzelf als voor hun nakomelingen, zijn uitgesloten alle kinderen geboren uit een huwelijk buiten bij de wet verleende toestemming aangegaan door de Koning of door een man of een vrouw, die het koningschap van hem kan beërven. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. 2. Het aangaan van een zodanig huwelijk heeft ten opzichte van de uitoefening van het koningschap en de erfopvolging de gevolgen voorzien in artikel 18.

Artikel 20 Wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen, kan van de bepalingen omtrent de orde van erfopvolging worden afgeweken ingevolge een wet, waarvan het voorstel vanwege de Koning wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 21 1. Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt vanwege de Koning ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake na verdubbeling van het aantal leden in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen. 2. Indien bij overlijden van de Koning een opvolger ontbreekt worden de Staten-Generaal na verdubbeling van het aantal leden binnen vier maanden na het overlijden bijeen geroepen teneinde in verenigde vergadering te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 22 De bepalingen omtrent de erfopvolging zijn van overeenkomstige toepassing op een benoemde opvolger en zijn nakomelingen.

Artikel 23 De Koning wordt beëdigd en ingehuldigd in Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet. De wet stelt nadere regels vast.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16 Artikel 17 Van de erfopvolging, zowel voor zich zelf als voor hun nakomelingen, zijn uitgesloten alle kinderen geboren uit een huwelijk, aangegaan door een Koning buiten gemeen overleg met de Staten-Generaal, of door een man of vrouw, die de Kroon van de regerende Koning kan beërven, buiten bij de wet verleende toestemming. Het aangaan van zodanig huwelijk heeft ten opzichte van het bezit van en de opvolging tot de Kroon hetzelfde gevolg als overlijden.

(Geen bepaling)

Artikel 18 Wanneer vooruitzicht bestaat, dat geen bevoegde opvolger naar de Grondwet aanwezig zal zijn, kan deze worden benoemd bij een wet, waarvan het ontwerp door de Koning wordt voorgedragen. De Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale bijeengeroepen, beraadslagen en besluiten daarover in verenigde vergadering.

Artikel 19 Wanneer bij overlijden des Konings geen bevoegde opvolger naar de Grondwet bestaat, worden de Staten-Generaal binnen vier maanden na het overlijden door de Raad van State in dubbelen getale bijeenge roepen, ten einde in verenigde vergadering een Koning te benoemen.

Artikel 20 Een Koning, ingevolge benoeming tot de Kroon geroepen, komt voor de erfopvolging in de plaats van Zijne Majesteit WIL-LEM FREDERIK, Prins van Oranje-Nassau Artikel 52 De Koning, de Regering aanvaard hebbende, wordt zodra mogelijk plechtig beëdigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, in een openbare en verenigde vergadering der Staten-Generaal.

(R1138), nr. 5

Wetsontwerp

Staatscommissie

Grondwet

Artikel 53 In deze vergadering wordt door de Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd: «Ik zweer (beloof) aan het Nederlandse volk, dat Ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer (beloof) dat Ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van de Staat met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren;dat Ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te Mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen. Zo waarlijk helpe Mij God almachtig!» («Dat beloof Ik!»)

Artikel 54 Na het afleggen van deze eed of belofte wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten-Generaal, wier Voorzitter de volgende plechtige verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beë-digd of bevestigd wordt: «Wij ontvangen en huidigen, in naam van het Nederlandse volk en krachtens de Grondwet, U als Koning; wij zweren (beloven), dat wij Uw onschendbaarheid en de rechten Uwer Kroon zullen handhaven; wij zweren (beloven) alles te zullen doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen. Zo waarlijk helpe ons God almachtig!». »•

(«Dat beloven wij! »)

Artikel 31 De Koning is meerderjarig als zijn achttien-de jaar vervuld is. Hetzelfde geldt van de Prins van Oranje en van de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, ingeval dezen Regent worden.

Artikel 32 De voogdij van de minderjarige Koning wordt geregeld en de voogd of voogden worden benoemd bij een wet. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in verenig-de vergadering.

Artikel 33 Deze wet wordt nog bij het leven van de Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, gemaakt. Mocht dit niet zijn geschied, zo worden, is het doenlijk, enige der naaste bloedverwanten van de minderjarige Koning over de regeling der voogdij gehoord.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

Artikel 2.1.10 De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit, nadat hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt.

Artikel 24 1. De Koning is meerderjarig als hij de achttienjarige leeftijd heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor hem die van rechtswege regent wordt.

Artikel 2.1.11 De wet regelt de voogdij over de minderjarige Koning. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

  • De wet regelt de voogdij over de minderjarige Koning. De Staten-Generaal be raadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Wetsontwerp

Staa tscommissie

Grondwet

Artikel 34 Alvorens de voogdij te aanvaarden, legt elke voogd, in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal, in handen van de Voorzitter, de volgende eed of belofte af: «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning; ik zweer (beloof) al de plichten, welke de voogdij mij oplegt, heilig te vervullen, en er mij bijzonder op te zullen toeleggen, om de Koning gehechtheid aan de Grondwet en liefde voor Zijn volk in te boezemen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig!». («Dat beloof ik!»)

Artikel 2.1.12 1. Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen.

Artikel 27 1. Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal, die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen.

Artikel 50 De ministers en de voogd of voogden zijn persoonlijk gehouden aan de Kamers der Staten-Generaal, zo dikwerf dit wordt gevraagd, omtrent de toestand van de Koning of van de Regent verslag te doen. Artikel 104, derde lid, is te dezen ook op de voogden toepasselijk.

Artikel 38, tweede lid Wanneer de minsters, in rade verenigd, oordelen dat dit geval aanwezig is, geven zij van hun bevinding kennis aan de Raad van State met uitnodiging om binnen een bepaalde termijn advies uit te brengen.

Artikel 39 Blijven zij na afloop van de gestelde termijn bij hun oordeel, dan roepen zij de Staten-Generaal in verenigde vergadering bijeen, om hun, onder overlegging van het advies van de Raad van State, zo dit is ingekomen, van het voorhanden geval verslag te doen.

  • Delen de Staten-Generaal dit oordeel, dan verklaren zij dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen. Deze verklaring wordt bekendgemaakt op last van de voorzitter der vergadering en treedt terstond in werking.
  • Delen de Staten-Generaal dit oordeel, dan verklaren zij dit bij een besluit, dat op last van de voorzitter der vergadering wordt bekendgemaakt en terstond in werking treedt.

Artikel 40 Zijn de Staten-Generaal in verenigde vergadering van oordeel, dat het in artikel 38, eerste lid, omschreven geval aanwezig is, dan verklaren zij dit bij een besluit, dat op last van de in artikel 118, tweede lid, aangewezen Voorzitter wordt afgekondigd en dat op de dag der afkondiging in werking treedt. Bij ontstentenis van deze Voorzitter wordt door de vergadering een Voorzitter benoemd.

  • Zodra de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, wordt dit bij de wet verklaard. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Terstond na de bekendmaking van deze wet hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag.
  • Zodrag de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, verklaren de Staten-Generaal dit op een voorstel in-gediend vanwege degene die het koninklijk gezag waarneemt of door ten minste twintig leden in een verenigde vergadering bij een besluit, dat op last van de voorzitter der vergadering wordt bekendgemaakt. Terstond na de bekendmaking hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag.

Artikel 48 Zodra het in artikel 38 omschreven geval heeft opgehouden te bestaan, wordt dit door de Staten-Generaal in verenigde vergadering verklaard bij een besluit, dat op last van de Voorzitter, in artikel 40 vermeld, wordt afgekondigd.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

Wetsontwerp

Staatscommissie

Grondwet

Artikel 49 Dit besluit wordt genomen op voorstel van de Regent of van ten minste twintig leden der Staten-Generaal. Deze leden dienen hun voorstel in bij de Voorzitter der Eerste Kamer, die de beide Kamers onmiddellijk in verenigde vergadering bijeenroept. Is de zitting der Kamers gesloten, dan zijn die leden bevoegd de oproeping zelf te doen.

Artikel 51 Onmiddellijk na afkondiging van het in artikel 48 omschreven besluit herneemt de Koning de waarneming der Regering.

  • De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel 2.1.13 De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

  • De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de Koning, indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag waar te nemen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel 28 1. De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk geheel of gedeeltelijk neerleggen krachtens een wet, waar-van het voorstel van zijnentwege wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. 2. De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag bij koninklijk besluit hervatten.

Artikel 35 Ingeval de Koning buiten staat geraakt de Regering waar te nemen, wordt in het nodige toezicht over zijn persoon voorzien naar de voorschriften, omtrent de voogdij van een minderjarige Koning in artikel 32 bepaald. De wet bepaalt de eed of de belofte door de hiertoe benoemde voogd of voogden af te leggen.

Artikel 43 Het Koninklijk gezag wordt mede waargenomen door een Regent, ingeval de Koning krachtens een wet, waarvan het ontwerp door hem is voorgedragen, tijdelijk de uitoefening van het Koninklijk gezag heeft neergelegd. Over het ontwerp dier wet, welke tevens in de benoeming van de Regent voorziet, beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in verenigde vergadering.

Artikel 2.1.14 1. Het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent: a. zolang de Koning de leeftijd van eenentwintig jaar niet heeft bereikt; b. indien een nog niet geboren kind tot het koningschap geroepen kan zijn; c. indien de Koning buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen; CL indien de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd; e. zolang na het overlijden van de Koning of na diens afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt.

Artikel 25 1. Het koninklijk gezag wordt waargenonomen door een regent: a. gedurende de minderjarigheid van de Koning; b. indien bij het overlijden van de Koning een nog niet geboren kind tot het koningschap geroepen kan zijn; c. indien de Koning buiten staat is verklaard het gezag uit te oefenen; d. indien en voor zover de Koning de uitoefening van het gezag tijdelijk geheel of gedeeltelijk heeft neergelegd.

  • Het koninklijk gezag kan worden waargenomen door een regent, zolang na het overlijden van de Koning een opvolger ontbreekt.

Artikel 36 Gedurende de minderjarigheid van de Koning wordt het Koninklijk gezag waargenomen door een Regent.

Artikel 38, eerste lid Het Koninklijk gezag wordt mede aan een Regent opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering waar te nemen.

Artikel 43 Het Koninklijk gezag wordt mede waargenomen door een Regent, ingeval de Koning krachtens een wet, waarvan het ontwerp door hem is voorgedragen, tijdelijk de uitoefening van het Koninklijk gezag heeft neergelegd. Over het ontwerp dier wet, welke tevens in de benoeming van de Regent voorziet, beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in verenigde vergadering. (Artikel 46)

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

Wetsontwerp

Staatscommissie

Grondwet

  • De regent wordt benoemd bij de wet. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
  • In de gevallen, genoemd in het eerste lid onder c en d, is de nakomeling van de Koning, die zijn vermoedelijke opvolger is, van rechtswege regent indien hij de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt.
  • De regent wordt benoemd bij de wet. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
  • De nakomeling van de Koning, die zijn vermoedelijke opvolger is, is van rechtswege regent indien hij de achttienjarige leeftijd heeft bereikt.

Artikel 37 De Regent wordt benoemd bij een wet, die tevens de opvolging in het regentschap, tot ' s Konings meerderjarigheid toe, kan regelen. Over het ontwerp dier wet beraadslagen en besluiten de Staten-Generaal in verenig-de vergadering. De wet wordt nog bij het leven van de Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, gemaakt.

Artikel 41 In het geval van artikel 40 is de Prins van Oranje of de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, wanneer zij hun achttiende jaar vervuld hebben, van rechtswege Regent.

Artikel 42 Ontbreekt een Prins van Oranje en een dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, of hebben zij hun achttiende jaar niet vervuld, dan wordt in het regentschap voorzien op de wijze, in artikel 37 bepaald; in het laatste geval tot aan het tijdstip, waarop zij hun achttiende jaar vervuld hebben.

  • De regent zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt, in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal. De wet geeft nadere regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de opvolging en de vervanging daarin. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
  • De regent zweert of belooft bij zijn optreden trouw aan de Grondwet. De wet geeft nadere regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de opvolging en de vervanging daarin. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

Artikel 44 Bij het aanvaarden van het regentschap legt de Regent in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal in handen van de Voorzitter de volgende eed of belofte af: «Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning; ik zweer (beloof!, dat ik in de waarneming van het Koninklijk gezag, zolang de Koning minderjarig is (zolang de Koning buiten staat blijft de Regering waar te nemen of zolang de uitoefening van het Koninklijk gezag is neergelegd), de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven. Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van de Staat met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemene en bijzondere vrijheid, en de rechten van alle des Konings onderdanen en van elk hunner zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere weivaart alle middelen aanwenden, welke de wetten te mijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw Regent schuldig is te doen. Zo waarlijk helpe mij God almachtig!». («Dat beloof ik!»)

Artikel 47 Een wet bepaalt, bij de benoeming van de Regent of bij de aanvaarding van het regentschap door de Prins van Oranje of door de dochter des Konings, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, de som, die op het jaarlijks inkomen van de Kroon zal worden genomen voor de kosten van het regentschap. Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet worden veranderd.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

Wetson twerp

Staa tscomm issie

Grondwet

  • Op de regent zijn de artikelen 2.1.12 en 2.1.1 3 van overeenkomstige toepassing.
  • Op de regent zijn de artikelen 27 en 28 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 45 Wanneer een Regent buiten staat geraakt het regentschap waar te nemen, zijn de artikelen 38, tweede lid, 39 en 40 toepasselijk. Is de opvolging in het regentschap niet geregeld, dan wordt artikel 37, eerste lid, toegepast.

Artikel 2.1.15 Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.

Artikel 26 Zolang een regent ontbreekt wordt het koninklijk gezag waargenomen door de Raad van State.

Artikel 2.1.16 De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.

Artikel 2.1.17 1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen. 2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoededelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgangen schenking. Verdere vrijdom van belastingen kan bij de wet worden verleend. 3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoel-de wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 29 Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald, wie lid is van het koninklijk huis.

Artikel 30 1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen. 2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoededelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend. 3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoel-de wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 46 Het Koninklijk gezag wordt waargenomen door de Raad van State: 1e bij het overlijden des Konings, zolang niet in de troonopvolging volgens artikel 19 is voorzien, voor de minderjarige Troonopvolger geen Regent is benoemd, of de Troonopvolger of Regent afwezig is; 2e in de gevallen van de artikelen 40 en 45, zolang de Regent ontbreekt of afwezig is; en bij overlijden van de Regent, zolang zijn opvolger niet benoemd is en het regentschap aanvaard heeft; 3e ingeval de troonopvolging onzeker is en de Regent ontbreekt of afwezig is. Deze waarneming houdt van rechtswege op, zodra de bevoegde Troonopvolger of Regent zijn waardigheid heeft aanvaard. Wanneer in het regentschap moet worden voorzien, dient de Raad van State het daartoe strekkend ontwerp van wet in: in de gevallen, onder 1e en 2e vermeld, binnen de tijd van een maand na de aanvaarding der waarneming van het Koninklijk gezag; in het geval, onder 3e vermeld, binnen de tijd van een maand nadat de troonopvolging heeft opgehouden onzeker te zijn.

Artikel 21a De wet regelt, wie lid is van het Koninklijk Huis.

Artikel 22 De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het Koninklijk Huis uitkeringen ten laste van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of de vermoedelijke erfgenaam van de Kroon krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het Koninklijk Huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend. De Kamers der Staten-Generaal kunnen ontwerpen van in de vorige leden bedoel-de wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

Wetsontwerp

Staatscommissie

Grondwet

Artikel 2.1.18

Artikel 31

Artikel 25 De Koning richt, met inachtneming van De Koning richt zijn Huis naar eigen goed-

De Koning richt zijn Huis naar eigen goedhet openbaar belang, zijn Huis in.

vinden in. Hij neemt daarbij het belang vinden in. van de staat in acht.

(Geen bepaling)

(Geen bepaling)

Artikel 21, eerste lid De Koning kan geen vreemde Kroon dragen.

(Geen bepaling)

(Geen bepaling)

Artikel 21, tweede lid In geen geval kan de zetel der Regering buiten het Rijk worden verplaatst.

(Geen bepaling)

(Geen bepaling)

Artikel 27 De oudste van des Konings zonen, of verdere mannelijke nakomelingen, die de vermoedelijke erfgenaam is van de Kroon, is des Konings eerste onderdaan, en voert de titel van Prins van Oranje.

Artikel A 2.1.9

Artikel IV

(Geen bepaling) De formulieren voor de eden en beloften.

De formulieren voor eden, beloften of vastgesteld bij de artikelen 44 en 53 en verklaringen, vastgesteld bij de artikelen voor de verklaring, vastgesteld bij artikel 44, 53, 54, 86, 97 en 101 van de Grond-54 van de Grondwet naar de tekst van wet naar de tekst van 1963, het formu-1972, blijven van kracht totdat daarvoor lier van afkondiging, vastgesteld bij artibij de wet een regeling is getroffen.

kei 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van die Grondwet blijven van kracht totdat daarvoor door het bevoegde gezag een regeling is getroffen.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,16034 (R 1138), nr. 5

 
 
 

2.

Meer informatie