Nota naar aanleiding van het verslag - Aanpassing en vernummering van de bepaling over het voorzitterschap van de verenigde vergadering van de Staten-Generaal in de Grondwet

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 5

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 23 september 1982 De vroegere stukken zijn gedrukt in de zitting 1981-1982

De leden behorende tot de fractie van de P.v.d.A. stelden de vraag, waarom het voorzitterschap van de verenigde vergadering in een apart grondwetsartikel zou moeten worden geregeld. Wij hebben met belangstelling kennis genomen van de suggestie van deze leden, de betreffende zinsnede op te nemen als tweede zin van het vierde lid van artikel 3.1.2, waardoor de beide leden van het oude artikel 118 weer samengevoegd zouden worden. Bij overweging van deze suggestie zijn wij echter tot de conclusie gekomen deze niet te moeten volgen. Ons standpunt wordt door de volgende overweging bepaald. In de oude Grondwet handelen de tweede en de derde afdeling van hoofdstuk 3 betreffende de Staten-Generaal afzonderlijk over elk der twee kamers, terwijl in de vierde afdeling van dat hoofdstuk de bepalingen zijn opgenomen die voor beide kamers geiden. Tot deze laatste afdeling behoort artikel 118. In de herziene Grondwet wordt een andere systematiek gevolgd. Artikelen met een overeenkomstige inhoud voor zowel de Tweede Kamer, de Eerste Kamer als de verenigde vergadering zijn samengevoegd. Zo heeft artikel 3.1.2 betrekking op de structuur van de Staten-Generaal, terwijl artikel 3.1.12, eerste lid, handelt over de voorzitters van de kamers. Zou nu de bepaling omtrent het voorzitterschap van de verenigde vergadering worden ondergebracht in het artikel dat betrekking heeft op de structuur van het parlement, dan zou naar onze mening de in de herziene Grondwet gevolgde systematiek worden doorbroken. Het past in dat stelsel beter het voorzitterschap van de verenigde vergadering te laten volgen op de bepaling omtrent het voorzitterschap van de Tweede en de Eerste Kamer. Wij kunnen overigens de stelling, dat een voorzitter niet de leiding over een verenigde vergadering zou kunnen hebben, niet onderschrijven. Het gebruik van het woord «vergadering» in de term «verenigde vergadering» maakt de woordkeus gebezigd in het voorgestelde artikel II mogelijk. Wij hebben begrip voor de teleurstelling, waaraan de leden van de fractie van D'66 uiting gaven, over de gang van zaken met betrekking tot de grondwetsherzieningsontwerpen inzake het voorzitterschap van de verenig-de vergadering. Wij menen evenwel op het door hen naar voren gebrachte Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17451, nr. 5

niet te moeten ingaan, nu geen inhoudelijke wijziging van de Grondwet op het punt van dit voorzitterschap aan de orde is, maar alleen een terminologische aanpassing aan de herziene Grondwet.

De Minister-President, Ministervan Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, M.G.Rood

Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17451, nr. 5

 
 
 

2.

Meer informatie