Mitsdien de behandeling van de ontwerpen van (rijks-)wet Aanpassing en vernummering van bepalingen over onderwijs in de Grondwet - Handelingen Eerste Kamer 1982-1983 18 januari 1983 orde 2

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Aan de orde is mitsdien de behandeling van de ontwerpen van (rijks-)wet: Aanpassing en vernummering van bepalingen over onderwijs in de Grondwet (17450); Aanpassing en vernummering van bepalingen over het voorzitterschap van de verenigde vergadering van de Staten-Generaal in de Grondwet (17451); Aanpassing en vernummering van bepalingen over de defensie in de Grondwet (17452, R 1207); Aanpassing en vernummering van bepalingen in de Grondwet inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen en het recht van onderzoek (17490, R1211). De beraadslaging wordt geopend.

De heer Kaland (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Namens de vaste Commissie voor Algemene Zaken, waaraan de behandeling van deze grondwetswijzigingen was toevertrouwd, mag ik het woord voeren. Wij zijn bijzonder erkentelijk voor de wijze waarop de grondwetsherziening tot stand is gekomen. Het past ons, nu wij ons in de laatste fase van de herziening bevinden, te beginnen met een woord van dank uit te spreken, in de eerste plaats aan het adres van de regeringscommissaris. Hij was de constante in het geheel. De Ministers wisselden. Misschien wisselden ook ambtenaren. De regeringscommissaris echter heeft van begin tot eind deze grondwetsherziening onder zijn hoede genomen. Naar ons aller overtuiging heeft hij dit niet alleen op een bijzonder deskundige maar ook op een wijze manier gedaan. Vooral bij een herziening van de Grondwet gaat het niet alleen om de deskundigheid, maar ook om de wijze waarop men met de Grondwet omspringt. Ik dacht te mogen zeggen, dat de manier waarop dit is gebeurd niet alleen getuigde van deskundigheid, maar ook van wijsheid. Namens de commissie betuig ik onze grote erkentelijkheid aan de regeringscorrv missaris daarvoor. Dat neemt niet weg dat wij degenen die hem daarbij terzijde hebben gestaan, eveneens in ons dankwoord willen betrekken. Ik denk daarbij vooral aan de stafafdeling op het ministerie, die vele, vele jaren met deze materie bezig is geweest en ons deze op een zodanige wijze heeft voorgeschoteld dat de discussie en de beslissing daarover konden plaatsvinden zoals zij hebben plaatsgevonden. Ten slotte wil ik ook een woord van dank uitspreken aan het adres van de Ministers. Het zijn er een heleboel geweest die in de loop der jaren hun handtekeningen onder de diverse stukken hebben gezet en daardoor de politieke verantwoordelijkheid hebben gedragen en nog dragen voor datgene wat onder hun bewind tot stand is gekomen. Mijnheer de Voorzitter! Het geheel overziende, meen ik dat ik de woorden van minister Kan nog wel een keer mag aanhalen. In 1916 heeft hij bij de toenmalige grondwetsherziening geschreven dat eerbied voor de historische lijn met rede wordt geëist van een ieder die, in hoe bescheiden mate ook, aan zo groten arbeid als een grondwetsherziening vermag

Eerste Kamer 18 januari 1983

Ingekomen stukken Grondwet

379

deel te nemen. Op een bescheiden wijze heeft deze Kamer meegediscussieerd over datgene wat ons werd voorgesteld. Dat kunnen wij zeker niet zeggen van de regeringscommissaris. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom tot een afsluiting van mijn opmerkingen namens de commissie. Wij zijn vervuld van respect en genegenheid tegenover al diegenen die op deze wijze aan de grondwetsherziening hebben deelgenomen. Ik wil aan dit betoog nog een paar opmerkingen namens mijn fractie toevoegen. Met name vanuit de historische invalshoek hebben wij onze inbreng proberen te verzorgen. Wij hebben dat gedaan tot en met de laatste inbreng bij de behandeling van de vernummering van de bepalingen van Defensie en Onderwijs. Wij zijn erkentelijk voor hetfeit datdebewindslieden nog eens duidelijk vaststellen dat er tussen de bestaande en de voorgestelde tekst inzake hetoppergezag geen verschil in de wezenlijke betekenis aanwezig is. Hieruit leiden wij af -ik meen dat het ook met zoveel woorden in de memorie van toelichting is verwoord -dat voor het voortbestaan van tradities -zo mag men het noemen -bij benoemingen en/of in reglementen, de herziene Grondwet niet tot wijziging daarvan aanleiding geeft. Ook met de beantwoording omtrent de plaats van het onderwijsartikel kunnen wij ons verenigen, zij het dat onze voorkeur uitging en uitgaat naar een plaats bij de klassieke grondrechten. Niettemin zullen wij met overtuiging onze steun geven aan deze wetsontwerpen tot aanpassing en vernummering van de overgebleven artikelen in de Grondwet. Naar onze maatstaf is in de totale herziening van de Grondwet voldoende eerbied betoond voor de historische lijn, zodat de continuïteit is verzekerd. Daarvoor is mijn fractie zeer erkentelijk.

Minister Rietkerk: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil mij graag aansluiten bij de woorden die de heer Kaland namens de vaste Commissie voor Algemene Zaken en Huis der Koningin en namens de Kamer heeft gesproken aan het adres van de regeringscommissaris. Ik heb ook in ander verband al meegemaakt dat hem daarover woorden van lof zijn geworden. Ook namens de Regering deel ik graag de dank van de heer Kaland voor de wijze deskundigheid waarmee de regeringscommissaris gedurende een reeks van jaren en met wisselende bewindslieden aan dit werk mee leiding heeft mogen geven. De heer Kaland heeft een enkele vraag gesteld en een enkele opmerking gemaakt die in het bijzonder op bepaalde onderdelen van de onderhavige materie betrekking hebben. Voordat ik daarop inga, wil de Voorzitter mij misschien toestaan, dat ik een ogenblik stilsta bij het feit dat de parlementaire behandeling van de algehele grondwetsherziening nu afgesloten gaat worden. Het is uiteraard niet mijn bedoeling, de betekenis van de algehele herziening van het staatsbestel hier nu uitvoerig te schetsen. Tijdens de tweede termijn is hierover al het nodige gezegd. Het zou ook niet in overeenstemming zijn met de louter technische wetsaanpassingen waarom het vandaag gaat. Ik wil mij beperken tot de constatering dat het de Regering en het parlement in goed overleg mogelijk is geweest onze gehele Grondwet onder de loep te nemen, haar regels in beknopte leesbare vorm te redigeren en toch op niet onbelangrijke onderdelen ook vernieuwingen aan te brengen. Verder constateer ik dat het in het staatsrecht nooit zal gebeuren dat een op een zeker ogenblik herschreven en herziene Grondwet het eindpunt zal betekenen in de staatkundige ontwikkeling. Wij zullen erop bedacht moeten zijn dat het staatsrecht een materie betreft die voortdurend in beweging is. De instelling van een staatscommissie verleden jaar, die zou adviseren over enige onderwerpen die nadere bezinning vragen, is daarvan een uiting. Hoe het verder met de staatkundige en grondwettelijke ontwikkelingen zal gaan, zullen wij moeten afwachten. Ik spreek nu echter de hoop en het vertrouwen uit dat de Grondwet waaraan wij nu de laatste hand leggen, tegen de toekomst opgewassen zal blijken te zijn. Als lid van het kabinet, acht ik het een voorrecht aan de totstandkoming van deze Grondwet in dit stadium nog een hele kleine bijdrage te mogen leveren. Aansluitend op hetgeen ik zojuist heb gezegd, is het misschien goed dat ik nog een enkel woord zeg over de verdere procedure, wat betreft het inwerking treden van de nieuwe Grondwet. Ervan uitgaande dat deze Kamer met de voor ons liggende wetsontwerpen akkoord zal gaan, zal het verloop van zaken ais volgt kunnen zijn. Na de goedkeuring door de Koningin van alle 37 wetsontwerpen die samen de nieuwe Grondwet vormen, zullen op 28 januari aanstaande de 25 wetten en 12 rijkswetten in het Staatsblad worden geplaatst. De rijkswetten zullen die dag tevens worden geplaatst in het publikatieblad van de Nederlandse Antillen. De huidige Grondwet, artikel 212, schrijft nog voor dat de wijzigingen in de Grondwet plechtig moeten worden afgekondigd. Onder de nieuwe Grondwet zal deze afkondiging komen te vervallen. Het ligt in het voornemen deze plechtige afkondiging, evenals dit bij de partiële grondwetsherziening van 1972 het geval was, te doen geschieden door plaatsing van de 25 wetten en 12 rijkswetten in een buitengewone editie van de Staatscourant, die zal worden uitgegeven op donderdag 17 februari 1983. Op die dag treedt de herziene Grondwet dan volgens deze plannen in werking. De rijkswetten worden die dag geplaatst in een buitengewone editie van de Curacaose Courant. Dezelfde dag zal ook een tekst met de definitieve doorlopende nummering van de nieuwe Grondwet in het Staatsblad verschijnen. Ik sluit hiermee mijn wat algemene opmerkingen af en wil nog een enkel woord wijden aan hetgeen de heer Kaland ook aan zijn meer algemene beschouwingen heeft toegevoegd. Hij maakte een enkele opmerking over de plaats in de Grondwet betreffende het onderwijs. Ik meen hierover kort te kunnen zijn. Ik acht het van belang dat het onderwijsartikel binnen hoofdstuk 1 van de Grondwet een plaats krijgt. De vervolgens te maken keuze van de plaats van dit artikel binnen dit hoofdstuk, is mijns inziens dan ook niet van principiële aard. In het eerste hoofdstuk is geen onderscheid aangebracht tussen klassieke en sociale grondrechten . Het feit dat het onderwijsartikel aan het slot van het eerste hoofdstuk wordt opgenomen, betekent niet dat het klassiekrechtelijke element in dat artikel miskend zou worden. Aan de plaats van dit onderwijsartikel kan geen betekenis worden gehecht voor de interpretatie daarvan in de toekomst. De heer Kaland heeft opmerkingen gemaakt over het wetsontwerp tot aanpassing en vernummering van bepalingen over de defensie. Ik heb er behoefte aan, wellicht ten overvloede, nog eens vast te stellen dat met de term 'Regering' in de nieuwe Grondwet

Eerste Kamer 18 januari 1983

Grondwet

380

Rietkerk de Koning en de ministers zijn bedoeld. Aan de overzijde heeft daarover een indringende discussie plaatsgehad. Dit volgt uit artikel 221 van de herziene Grondwet, bepalende dat de Regering wordt gevormd door de Koning en de ministers. Het is derhalve staatsrechtelijk buiten kijf dat de Koning binnen de grenzen van het constitutioneel recht betrokken blijft bij het oppergezag over de krijgsmacht. Ik meen dat ik met deze beantwoording kan volstaan. Ik vertrouw erop dat de Kamer met deze wetsvoorstellen zal kunnen instemmen. Ik neem aan dat de regeringscommissaris nog een enkele opmerking wil maken. D De heer Simons, regeringscommissaris voor de Grondwetsherziening: Mijnheer de Voorzitter! De Eerste Kamer heeft het ons ditmaal wel gemakkelijk gemaakt. Dat is niet altijd het geval geweest. De herinneringen daaraan zijn natuurlijk gemengd, maar ik heb de wijze waarop de Eerste Kamer haar diepgaande kritiek tot uiting heeft gebracht, altijd zeer bijzonder kunnen waarderen. Die kritiek heeft ook wel eens geleid tot verwerping van gedeelten van deze grondwetsherziening. Toch meen ik te mogen zeggen dat hiermee een zeer aanvaardbaar geheel tot stand is gekomen, mede ook door de mogelijkheid die ons in 1972 in de Grondwet werd geboden om de overgebleven artikelen aan te passen aan de terminologie van de nieuwe Grondwet. Ook dat lijkt nu te zijn voltooid. Hiermee ben ik aan het einde gekomen van mijn zakelijke opmerkingen, maar u wilt mij veroorloven, mijnheer de Voorzitter, dat ik daaraan een enkel persoonlijk woord toevoeg. Het is een woord van erkentelijkheid voor de woorden die de voorzitter van de commissie vanmiddag jegens mij naar voren heeft willen brengen. Ik zal nog wel eens gelegenheid hebben om uitvoeriger in te gaan op de inbreng van degenen die hebben samengewerkt om deze grondwetsherziening tot stand te doen komen. Daarin was ik een van de elementen. Het verheugt mij natuurlijk dat mijn onderdeel op zo'n waardering heeft mogen bogen. Daaraan wil ik toevoegen dat ik bijzonder erkentelijk ben dat ik voor deze herziening ook in de Eerste Kamer menigmaal aan de beraadslaging hem mogen deelnemen. Het begin daarvan -ik heb het nagekeken -lag voor mij in 1975 bij de behandeling van de nota inzake het grondwetsherzieningsbeleid. De volgende jaren heb ik praktisch bij alle ontwerpen die aan u zijn voorgelegd aan de verdediging van het standpunt van de Regering mogen meewerken. Nu wij met een redelijk optimisme -het mag wel iets meer zijn dan dat -mogen aannemen dat deze interventie de laaste is geweest, wil ik de Kamer zeer hartelijk danken voor de bijzonder vriendelijke wijze waarop zij steeds van mijn betogen heeft willen kennisnemen.

De beraadslaging wordt gesloten. Het wetsontwerp 17450 wordt bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen. Het wetsontwerp 17451 wordt bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen. Het ontwerp van rijkswet 17452, (R 1207) wordt bij zitten en opstaan aangenomen. De Voorzitter: Ik constateer, dat de fractie van de SGP tegen dit ontwerp van rijkswet heeft gestemd. Het ontwerp van rijkswet 17490, (R 1211) wordt bij zitten en opstaan met algemene stemmen aangenomen. De Voorzitter: Ik richt mijn gelukwensen tot de bewindslieden en in het bijzonder tot professor Simons, die een bevoorrecht man is. Niet iedereen mag immers de eindstreep bereiken van een werk waaraan men zijn beste krachten heeft gegeven. Wij wensen de heer Simons daarmee geluk en hopen dat hij aan de ontmoetingen met deze Kamer een goede herinnering heeft overgehouden. De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

 
 
 

2.

Meer informatie