Memorie van toelichting - Aanpassing en vernummering van de bepalingen in de Grondwet inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen en het recht van onderzoek
Inhoudsopgave van deze pagina:
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
1 Een voorstel tot wijziging van deze bepalingen werd in tweede lezing op 11 mei 1982 door de Eerste Kamer verworpen. Zie voor de behandeling van dat voorstel Kamerstuk 16915 (Ft 1172), Handelingen II 1981-1982, blz 238-269 en 278-324; Handelingen I 1981-1982 blz. 349-369; 378-393; 410-433 en 440-445. 2 Het eerste en derde lid van artikel 104 komen te vervallen volgens het in tweede lezing aanvaarde voorstel tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de werkwijze van de Staten-Generaal (Kamerstuk 16914).
Algemeen In het kader van de algehele herziening van de Grondwet is geen wijziging van artikel 104, tweede lid, inzake het geven van inlichtingen door de ministers en van artikel 105 inzake het recht van onderzoek (enquête) tot stand gekomen. Hiermee is -los van de vraag naar de mogelijkheid van behandeling van een grondwetswijzigingsvoorstel over deze bepalingen in een later stadium -de noodzaak ontstaan artikel 104, tweede lid2 en artikel 105 van de Grondwet aan te passen aan veranderingen die overigens voor de herziene Grondwet zijn vastgesteld. Het onderhavige wetsontwerp strekt daartoe. Aanpassing van de artikelen 104, tweede lid en 105 van de Grondwet is mogelijk op basis van het additionele artikel IX van de Grondwet. Dit artikel bepaalt, dat voordat de in tweede lezing aangenomen voorstellen tot verandering in de Grondwet door de Koning worden goedgekeurd, bij de wet de aangenomen voorstellen en de ongewijzigd gebleven bepalingen van de Grondwet voor zoveel nodig aan elkaar kunnen worden aangepast (punt a van het artikel). Onder punt b van het artikel wordt bepaald, dat bij de wet de indeling in hoofdstukken, afdelingen, paragrafen en artikelen, de opschriften en de nummering van de artikelen kunnen worden gewijzigd. Het ontwerp van een wet, houdende bepalingen als bedoeld onder a, kan door de kamers der Staten-Generaal niet worden aangenomen dan met tweederden van de uitgebrachte stemmen. Over het onderhavige wetsontwerp dient derhalve door de Staten-Generaal met de genoemde gekwalificeerde meerderheid te worden beslist. De naar ons oordeel noodzakelijke aanpassingen betreffen het volgende: -wijziging van «Zij» in artikel 104, tweede lid in: De ministers en de staatssecretarissen; -opneming van de bepaling: dat het recht op inlichtingen ook voor de verenigde vergadering geldt; -wijziging van «te regelen door de wet» in artikel 105 in: te regelen bij de wet; -aanpassing van de bepalingen aan de in de herziene Grondwet gevolgde schrijfwijze.
In het onderhavige wetsontwerp is tevens voorzien in vernummering van de artikelen 104, tweede lid, en 105, waartoe het additionele artikel IX onder punt b de mogelijkheid opent.
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17490 (R 1211), nr. 1-4
Onze voorstellen zijn vervat in een ontwerp van Rijkswet, omdat het hier gaat om -andere dan procedurele -bevoegdheden van de Staten-Generaal, welke ook kunnen worden uitgeoefend in Koninkrijksaangelegenheden (Artikel 5 Statuut).
Artikelsgewijze toelichting
Artikel II
A.1. In artikel 104, tweede lid, van de Grondwet wordt met «Zij» gedoeld op «De ministers», genoemd in het eerste lid van dat artikel. Daar in het onderhavige ontwerp wordt voorgesteld artikel 104, tweede lid, in de herziene Grondwet als zelfstandig artikel op te nemen, kan de aanhef «Zij» niet meer worden gebezigd. Ingevolge artikel 86, tweede lid, van de Grondwet is hetgeen in verschillende bepalingen, waaronder artikel 104, omtrent ministers is bepaald van overeenkomstige toepassing op staatssecretarissen. Dit in artikel 86 neergelegde stelsel is in de herziene Grondwet evenwel niet overgenomen. In plaats daarvan worden telkens wanneer daartoe aanleiding is, de staatssecretarissen afzonderlijk vermeld. Op grond van het voorgaande wordt in het onderhavige wetsontwerp in plaats van «Zij» de term «De ministers en de staatssecretarissen» gebruikt. De tweede aanpassing die onder A.. is opgenomen betreft de nadrukkelijke vermelding dat het inlichtingenrecht zowel voor elk der kamers afzonderlijk als voor de kamers in verenigde vergadering geldt. In de huidige Grondwet is dit ten aanzien van het enquêterecht wel met zoveel woorden bepaald, maar voor het recht op inlichtingen niet. Algemeen wordt evenwel aangenomen dat het recht op inlichtingen ook voor de kamers in verenigde vergadering geldt. Nu in de nieuwe Grondwet ook in andere artikelen voor zoveel nodig telkens nadrukkelijk is bepaald dat deze zowel op de kamers afzonderlijk als op de kamers in verenigde vergadering van toepassing zijn -zie de artikelen 3.2.2., 3.2.3 en het in dit ontwerp opgenomen artikel 3.2.4 -is het uit een oogpunt van technische aanpassing wenselijk zulks ook in het artikel betreffende het recht op inlichtingen te doen. A.2-B.1 In de artikelen 104, tweede lid en 105 wordt de schrijfwijze van «Kamers», onderscheidenlijk «Staat» in overeenstemming gebracht met de spelling van de herziene Grondwet.
B.2. Ingevolge artikel 105 van de Grondwet moet het recht van onderzoek geregeld worden door de wet. In de herziene Grondwet wordt evenwel in de daarvoor in aanmerking komende bepalingen telkens de terminologie: «geregeld bij de wet» gebezigd. Daar de betekenis van de woorden «door» en «bij» in deze gevallen dezelfde is, kan deze wijziging als een louter technische aanpassing worden beschouwd.
Artikel III
3 Zie hiervoor onder meer P. J. Oud, Het constitutioneel recht van het Koninkrijk der Nederlanden, deel I, tweede druk 1967, blz. 667. Ook de memorie van toelichting bij het in 1976 voor de eerste lezing ingediende herzieningsontwerp inzake het inlichtingen-en enquêterecht ging hiervan uit. In die toelichting (14225, nr. 3, blz. 3) werd opgemerkt dat de bepaling betreffende het recht op inlichtingen zonder materiële wijziging was overgenomen. * Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b van de Wet op de Raad van State.
In de herziene Grondwet worden de bepalingen betreffende de Staten-Generaal opgenomen in één hoofdstuk, dat is onderverdeeld in twee paragrafen, betreffende de inrichting en samenstelling, en betreffende de werkwijze. De onderhavige bepalingen hebben beide betrekking op de werkwijze, en zijn derhalve als artikel 3.2.4, onderscheidenlijk 3.2.6 in de tweede paragraaf opgenomen.
De Minister-President, a.i. Minister van Algemene Zaken, J. C. Terlouw De Minister van Binnenlandse Zaken, M. G.Rood
Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17490 (R 1211), nr. 1-4