De behandeling van het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging - Handelingen Eerste Kamer 1985-1986 25 maart 1986 orde 8

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Aan de orde is de behandeling van het voorstel van rijkswet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging (19017, R1285).

Eerste Kamer 25 maart 1986

Defensie Grondwet

850

Voorzitter De Voorzitter: Ik heet in het bijzonder de gevolmachtigd minister welkom in ons midden. De beraadslaging wordt geopend. D De heer De Gaay Fortman (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Bij uw woorden van welkom aan het adres van de gevolmachtigde minister sluit ik mij aan. Het verheugt mij ook over de Grondwet met de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken, de heer De Korte, in discussie te kunnen treden. Hij was vanmorgen ook al aanwezig toen wij de constitutionele aspecten van het verdrag inzake de stationering van kruisvluchtwapens bespraken, zij het te laat... De Voorzitter: Waarvoor hij zich overigens geëxcuseerd heeft. De heer De Gaay Fortman (PPR): Natuurlijk. Hij was in elk geval op tijd aanwezig om dat deel van mijn betoog te horen waarin ik trachtte uiteen te zetten dat toetsing aan de Grondwet -hetzelfde geldt voor grondwetgeving -niet een bij uitstek juridische aangelegenheid is. Het is een aangelegenheid van politiekjuridische aard en geenszins voorbehouden aan juristen. Het is zeker goed mogelijk dat een niet-jurist een goede ministervan Binnenlandse Zaken blijkt te zijn. Men moet wel juridische aanleg hebben, maar dat geldt voor elk lid van de volksvertegenwoordiging en dat was deze minister al enige tijd. Het wetsontwerp 19017 bepaalt uitdrukkelijk dat er een krijgsmacht zal zijn en dat de regering over haar het oppergezag heeft. Daarmee is tegemoet gekomen aan de bezwaren van een meerderheid in deze Kamer, waar mijn fractie overigens destijds niet toe behoorde. Dat is op een keurige wijze geregeld. Ik zie de heer Christiaanse knikken. Er zou dus geen enkele reden zijn nog over dit ontwerp te spreken, ware het niet dat de fractie van de heer Christiaanse in het voorlopig verslag terugkomt op de zogenaamde band van de krijgsmacht met de Koning. Men spreekt allereerst van de vanzelfsprekende betrokkenheid van de Koning als deel van de regering bij de uitoefening van dat oppergezag, met de bepaling dat dat geschiedt binnen de grenzen van het constitutionele recht. Vervolgens spreekt men -ik neem aan dat hiervoor ook geldt binnen de grenzen van het constitutionele recht -over de bestendiging van de praktijk van de relatie tussen de Koning en de krijgsmacht. Dit acht ik niet zonder bedenkingen. Als deel van de regering is de Koning uiteraard bij de uitoefening van het oppergezag betrokken. Een aparte relatie tussen Koning en krijgsmacht is er daarnaast niet. De regering stelt in de memorie van antwoord dat de leden van de fractie van het CDA erop kunnen vertrouwen dat er van continuïteit sprake zal zijn, inderdaad binnen alle grenzen van het constitutionele recht, maar zij gaat op zichzelf niet in op de opmerking aangaande bestendiging van de praktijk van de relatie tussen de Koning en de krijgsmacht. Hoe kan er een speciale relatie tussen krijgsmacht en staatshoofd zijn waarbij geen minister betrokken is? Het lijkt mij eenvoudig ondenkbaar. Voorzover de Koning er als deel van de regering bij betrokken is, is hij daarbij op dezelfde wijze betrokken als waarop hij betrokken is bij de relatie met alle andere landsdienaren. Kortom, er blijft een vraag bestaan, over de aard van die relatie. Een andere vraag is waar men de speciale relatie tussen Koning en krijgsmacht vandaan haalt. Van de eedsaflegging? In deze Kamer zweren wij een eed van trouw aan de Koningin of wij leggen een belofte van trouw af. Ook de heer Vogt heeft dat gedaan. Niettemin wenst hij in de praktijk van zijn leven met het staatshoofd niets te maken hebben. Het is iedereen bekend wat die eed van trouw aan de Koning betekent. Men kan zich daar toch niet op beroepen voor de vestiging van een speciale relatie tussen Koning en krijgsmacht? Ik blijf met drie vragen zitten: 1. Is er een relatie tussen Koning en krijgsmacht waar geen minister bij betrokken is? 2. Zo neen, waar komt het dan adjectief 'speciaal' vandaan? Wat is dan de speciale relatie tussen Koning en krijgsmacht en wat is de aard van die relatie? 3. Waar haalt men die speciale relatie vandaan? De heer Christiaanse (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Is de heer De Gaay Fortman van mening dat in de memorie van antwoord bij dit wetsontwerp iets nieuws naar voren wordt gebracht? Ik meen dat dit niet het geval is. Het was juist de bedoeling van onze vraagstelling, vast te leggen dat er niets nieuws wordt toegevoegd, maar dat er ook niets wordt afgedaan van hetgeen bij de vorige grondwets-behandeling op dit punt is gezegd. Ik maak van de gelegenheid gebruik, erop te wijzen dat in de desbetreffende alinea van de memorie van antwoord aan onze Kamer, ontvangen op 18 maart, ten onrechte wordt gesproken over de 'door deze leden aangehaalde memorie van toelichting'. Dat moet zijn: memorie van antwoord. Dat is dan wellicht bij dezen gecorrigeerd. De heer De Gaay Fortman (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Wij zetten geen dingen in verslagen die allang bekend waren. De bedoeling is, dat wij komen met opmerkingen die iets nieuws in de discussie brengen. De fractie van het CDA moet dus een speciale reden hebben gehad om opnieuw met de opmerking over de band tussen Koning en krijgsmacht in het voorlopig verslag te komen.

De heer Christiaanse (CDA): Nee, Mijnheer de Voorzitter! De vorige keer is een wetsontwerp verworpen. Daar hoorden een aantal stukken bij. Er wordt nu opnieuw een voorstel gedaan dat betrekking heeft op het hoofdstuk inzake de verdediging in onze Grondwet. Het leek ons goed, wat de vorige keer gezegd is in het kader van deze grondwetswijziging bevestigd te krijgen. Zo moet onze vraag worden verklaard. Het ligt zeer voor de hand, zoiets bij de schriftelijke behandeling van de grondwetsvoorstellen nog even vast te leggen. De heer De Gaay Fortman (PPR): Ik herinner mij argumenten van tweeërlei aard bij de behandeling van het door deze Kamer verworpen voorstel. In de eerste plaats waren er argumenten die betrekking hadden op de vermelding van de krijgsmacht in de Grondwet. Aan die argumenten is in het ontwerp tegemoetgekomen. In de tweede plaats waren er argumenten die betrekking hadden op een speciale band die er zou zijn tussen krijgsmacht en Koning. Van die argumenten is, naar het oordeel van mijn fractie terecht, in de stukken niets meer terug te vinden. Nu komt toch weer in het voorlopig verslag de relatie tussen Koning en krijgsmacht als een aparte relatie naar voren. Ik eindig met nog eens uiteen te zetten waarom ik dit van belang vind. Naar mijn mening van mijn fractie moet het ondenkbaar blijven, dat in geval van een constitutionele crisis dienaren van de krijgsmacht zich op

Eerste Kamer 25 maart 1986

Grondwet

851

De Gaay Fortman het standpunt stellen, dat zij met de Koning een aparte relatie hebben buiten de ministeriële verantwoordelijkheid om. Hun relatie met de Koning loopt via de minister. D De heer Vogt (PSP): Het is mij even ontgaan, Voorzitter, waarom dit wetsvoorstel eerder aan de orde komt dan gepland was, maar ik zal mij aanpassen. De Voorzitter: Ik heb het wel aangekondigd. De heer Vogt (PSP): Toen was ik net even weg! De Voorzitter: Het kwam voor de minister van Defensie beter uit! De heer Vogt (PSP): Akkoord! Gelet op de absurde situatie van vandaag, Voorzitter, nl. dat zoveel zaken in zo'n korte tijd door deze Kamer van rustige heroverweging moeten worden afgedaan, zal ik mij op dit punt beperken tot een uiterst korte stemverklaring. Hoewel wij de gewoonte hebben om in het algemeen niet tegen wetswijzigingen te stemmen als ze een bestaande tekst niet slechter maken, willen wij voor dit voorstel aangaande de verdediging een uitzondering maken. Alhoewel de oude tekst dezelfde bezwaren voor ons inhoudt, zullen wij toch tegen dit wetsvoorstel stemmen, omdat wij van mening zijn dat de krijgsmacht niet gelegitimeerd behoort te worden in de Grondwet. D De heer Abma (SGP): Mijnheer de Voorzitter! Nu dit het eerste grondwetsartikel is in deze serie een enkel gevoelig woord dat de persoon van wijlen minister Rietkerk in herinnering roept die zo'n werkzaam aandeel heeft gehad in de behandeling van al deze wetsvoorstellen die betrekking hebben op de Grondwet. Onvermijde lijk krijgt dit memoreren het karakter van 'Ie roi mort'; vive Ie roi nu de nieuwe bewindsman, de opvolger van wijlen minister Rietkerk, achter de regeringstafel is gezeten. Vive monsieur Ie ministre, al zal hem geen lang bestuurlijk leven in dit kabinet beschoren zijn. Ook ten aanzien van dit voorstel van wet kan onze bijdrage uiterst kort zijn. Bij een veel eerdere behandeling van de grondwetswijzigingen aan de overzijde heb ik ook deelgenomen aan de bespreking van dit artikel Wij vinden het een heel belangrijk artikel, omdat de krijgsmacht een heel unieke instantie is in ons nationaal bestel, niet te vergelijken met enig andere dienstverlening. Het verheugt ons dat de grondwetgever op zijn schreden terug is gekomen, nadat een eerste artikel niet onze instemming kon krijgen Wij begrijpen de aarzeling bij sommige tegenstanders van dit artikel in deze vorm in zoverre met het vervullen van internationale taken dienstplichtigen gedwongen kunnen worden hun leven in de waagschaal te stellen. Voor ons is echter van zeer grote betekenis dat een dergelijke missie zich niet kan voltrekken dan na aanvaarding van een wetsontwerp dat speciaal daarop betrekking heeft. Ik spreek mede namens de beide andere reformatorische partijen. Daarom wil ik graag mijn collega Van der Jagt sprekende invoeren, aangezien het GPV niet kan instemmen met het feit dat onze militairen gedwongen kunnen worden ingezet zonder dat deze inzet te maken kan hebben met een directe of indirecte verdediging van het Nederlandse grondgebied. Daarom zal de fractie van het GPV haar stem niet aan dit voorstel geven. Uiteraard verheugt het ons zeer in het licht van de destijds gemaakte opmerkingen dat niet expliciet de koning toch weer naar voren komt als het gaat om het oppergezag van de krijgsmacht. Weglating van de titel 'koning' was vooral het zere punt waartegen in brede kring gedeelde bezwaren zich hebben gericht. In een kritieke periode als tijdens de laatste grote oorlog is gebleken hoezeer in benarde tijden, wanneer een regering ver van huis opereert en zij niet wordt gecontroleerd door het parlement, de koning -ere wie ere toekomt: wijlen Hare Majesteit Koningin Wilhelmina -ten aanzien van de verdediging van de nationale belangen en voor het herwinnen van de vrijheid zich bijzonder heeft ingezet. Daarom stellen wij er prijs op dat de koning nu weer impliciet wordt genoemd ten aanzien van de oppermacht van de krijgsmacht. Als het gaat om vreemde troepen op Nederlands grondgebied prefereren wij verreweg de aanwezigheid van vreemde troepen die goedschiks, ingevolge verdragsbepalingen hier zijn gelegerd, want zij kunnen voorkomen de intocht van vreemde troepen die niet met instemming binnentrekken.

De beraadslaging wordt geschorst. De Voorzitter: De regering zal morgen antwoorden.

 
 
 

2.

Meer informatie