De derde akte van een Spaanse tragedie

maandag 26 september 2016, analyse

Robbert Bosschart is journalist en schrijver. Hij was ruim 25 jaar correspondent voor de NOS in Spanje.

De grondslag van de democratie, dat de kiezers beslissen hoe de regering er uitziet, staat in Spanje op losse schroeven. “Vorm een coalitiekabinet!” luidde de opdracht die Spanjes partijleiders op 20 december jongstleden kregen van het Spaanse electoraat. “Hebben wij geen trek in,” was het antwoord van de partijleiders, “dus gaan jullie maar weer naar de stembus misschien doen wij wel iets met een andere uitslag.”

Op 26 juni herhaalden de Spanjaarden hun wensen: ze kozen opnieuw een parlement met vier flinke minderheidspartijen (plus wat klein grut) die dus een coalitiekabinet behoorden uit te werken. Maar begin september weigerden de partijleiders alweer de opdracht van de kiezers, en werd de kandidaatpremier weggestemd door 180 tegen 170 zetels. Gevolg: als de politici geen oplossing aandragen vóór 1 november, wordt Spanje eind december opgezadeld met de derde nutteloze verkiezingen in één jaar.

Machtsmisbruik en corruptie

De demissionaire premier Rajoy, wiens rechtse Partido Popular (PP) hem in zijn eerste mandaat (2012-2015) een absolute meerderheid had bezorgd, regeerde grotendeels bij decreet. Hij gaf de oppositie bij geen enkel wetsvoorstel gehoor en walste alle tegenstemmen plat.

Het machtsmisbruik en de corruptie (zie mijn uitleg in De Hofvijver van februari en mei) lieten hem ten slotte zonder mogelijke coalitiepartners achter. Daarom durfde Rajoy zich na zijn forse zetelverlies van 20 december niet bloot te stellen aan een fiasco in het parlement. Hij weigerde formateur te worden. Wel torpedeerde hij, met hulp van de radicaal linkse fractie Podemos, een voorstel voor een coalitiekabinet van de PSOE-socialisten met de liberalen van Ciudadanos. Dat forceerde de herhaalverkiezingen van 26 juni.

Aangezien de PP bij die uitslag vooruitgang boekte (maar nog steeds zonder voldoende zetels), hoopte Rajoy in het zadel te blijven met steun van de liberale fractie. Ciudadanos-leider Rivera had begin 2016 geprobeerd Spanje aan een daadkrachtige regering te helpen via zijn coalitieproject met de socialisten. In de zomer toonde hij zich bereid om, als noodoplossing, de benoeming van een (andere) PP-premier te gedogen. Toen Rajoy onverzettelijk vasthield aan zijn stoel, dwong Rivera een serie verplichtingen af voor Rajoy-II. Eind augustus werd hun akkoord plechtig ondertekend in het parlement. Hoofdthema: Rajoy-II zou doeltreffend gaan optreden tegen corruptie, en nooit meer corrupte partijgenoten de hand boven het hoofd houden.

Belofte

Die belofte van beterschap heeft precies twee minuten geduurd. De twee minuten die verstreken tussen het ogenblik waarop de 180-koppige oppositie Rajoy de herbenoeming tot premier weigerde, en het moment waarop hij bekend liet maken dat hij een corrupte ex-minister en partijgenoot een luizenbaantje had aangeboden: directeur bij de Wereldbank, voor de grijpstuiver van 16.000 euro per maand, belastingvrij. Ter vergelijking: op Rajoy’s arbeidsmarkt vindt 91% van de werkzoekers alleen mini-jobs tegen een hongerloon, en krijgt 58 % van de vier miljoen werklozen geen enkele uitkering.

Met andere woorden: zodra Rajoy werd afgewezen voor een nieuw mandaat verloog hij zijn plechtige belofte om corruptie te bestrijden. Zijn ex-minister van Industrie, José Soria, was er in april op betrapt dat hij zijn familiefortuin vetspekte via belastingparadijzen. Eerst loog Soria het publiek voor dat hij dit “nooit en te nimmer had gedaan”. Toen hij de bewijzen zag opstapelen liet hij zijn ministerspost vallen voordat het tot een rechtszaak kon komen. Zo bleef hij straffeloos, en de ideale man om Spanje te vertegenwoordigen op wereld(bank)niveau.

Het schandaal ontplofte vlak voor regionale verkiezingen in Galicië en het Baskenland waar Rajoy zich geen stemmenverlies kon veroorloven. Daarom besloot hij tandenknarsend zijn aanbod aan vriend Soria ongedaan te maken. Toen de oppositie –ditmaal 212 zetels sterk, want ook de liberalen waren woedend over deze affaire– tekst en uitleg over het schandaal eiste, gaf Rajoy niet thuis.

Lage opkomst

Dit is een andere grondslag van de democratie die hier onderuit wordt gehaald: de demissionaire premier beweert dat, aangezien hij is benoemd door een voorgaand parlement, hij geen verantwoording schuldig is aan de huidige volksvertegenwoordiging. Wanneer het voltallige parlement op 27 september bijeenkomt om de affaire-Soria te behandelen, mag de oppositie daarom haar vragen aan een leeg vak K richten.

Ondanks alles blijven de oppositiepartijen niet in staat om een alternatief (coalitie)kabinet te vormen. De blinde haat en nijd die hen verdeeld houdt, ligt ruim 80 procent van de Spanjaarden zwaar op de maag. De peilingen voorspellen dat verkiezingen in december de laagste opkomst sinds het herstel van de democratie zouden vertonen. Dat is een meevaller voor de PP. Haar harde kern van rechtse kiezers gaat trouw naar de stembus, dus als een paar miljoen gefrustreerde kiezers uit de linkerhoek wegblijven, kan Rajoy alweer een beetje zetelwinst boeken.

Daarom noemt hij zich bereid om alsnog een minderheidskabinet te vormen. De overige partijen behoren hem (gratis) te gedogen, vindt hij, wanneer hij “zijn goed recht op de regeringsmacht opeist.” Pech dat het goed recht van de Spanjaarden op een werkende parlementaire democratie niet ter sprake komt.