Mededinging: Commissie maakt bezwaar tegen toelatingsregels internationale schaatsbond ISU
De Europese Commissie i heeft de internationale schaatsbond (ISU) als haar voorlopige standpunt meegedeeld dat de bondsregels die sporters met zware sancties bedreigen wanneer ze deelnemen aan niet-erkende evenementen voor hardrijden op de schaats, in strijd zijn met de EU-mededingingsregels.
Volgens de ISU-toelatingsregels worden schaatsers uitgesloten van deelname aan internationale evenementen voor hardrijden op de schaats zoals de Olympische Spelen of het Wereldkampioenschap wanneer ze deelnemen aan internationale hardrijcompetities die niet door ISU zijn goedgekeurd. Overtreden schaatsers deze regels, dan kunnen ze soms zelfs levenslang worden geschorst. Het voorlopige standpunt van de Commissie is dat de regels de commerciële ruimte voor schaatsers buitensporig beperken en tot een situatie leiden waardoor schaatsers alleen nog willen deelnemen aan hardrijwedstrijden die ISU of zijn leden (nationale bonden) organiseren. Daardoor kunnen nieuwe partijen geen alternatieve internationale hardrijwedstrijden organiseren omdat ze geen topschaatsers kunnen aantrekken.
Margrethe Vestager, commissaris voor mededingingsbeleid: "Internationale sportbonden spelen een unieke rol bij het bepalen van de spelregels en het hoog houden van gedragsnormen. Ze staan in voor zowel de gezondheid en veiligheid van sporters als de integriteit van competities. We maken ons zorgen dat de sancties die ISU met zijn toelatingsregels aan sporters oplegt, niet dienen om hoge normen in de sport te handhaven, maar vooral dienen om ISU zijn greep op het hardrijden op de schaats te laten houden. ISU krijgt nu de kans te antwoorden op onze bezwaren."
In oktober 2015 begon de Commissie een procedure tegen de ISU-toelatingsregels na een klacht van twee Nederlandse profschaatsers, Mark Tuitert en Niels Kerstholt.
De bezwaren van de Commissie zijn uiteengezet in een mededeling van punten van bezwaar die zij aan ISU heeft gezonden. Het feit dat een mededeling van punten van bezwaar is gezonden, loopt niet vooruit op de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek.
De bezwaren van de Commissie
Het voorlopige standpunt van de Commissie in deze zaak is dat de sancties die in de ISU-toelatingsregels zijn opgenomen, de commerciële vrijheid van sporters beperken en een belemmering zijn voor nieuwe organisatoren van internationale evenementen voor hardrijden op de schaats om de markt te betreden. Daardoor kunnen ze immers geen topschaatsers aantrekken.
Wanneer schaatsers deelnemen aan een niet-erkend evenement, hangt hun een reeks sancties boven het hoofd die zelfs kunnen leiden tot een levenslange schorsing voor alle belangrijke internationale hardrijcompetities. De carrière van een profsporter duurt niet erg lang. Daarom kan een sporter niet het risico nemen om zijn kans te verspelen op deelname aan evenementen zoals de Olympische Spelen, het Wereldkampioenschap of het Europees Kampioenschap. Dit zou namelijk erg schadelijk zijn voor zijn carrière als hardrijder en mogelijk het einde van zijn carrière betekenen.
De Commissie vreest dat het sanctiesysteem uit de ISU-toelatingsregels, zoals dat op het ISU-congres van juni 2016 is aangepast, nog steeds onevenredig streng is en partijen die niet bij ISU zijn aangesloten, belet om internationale evenementen voor hardrijden op de schaats te organiseren. Mocht een en ander kunnen worden hard gemaakt, dan zou bij de ISU-toelatingsregels mogelijk sprake zijn van een inbreuk op artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dat artikel verbiedt concurrentieverstorende praktijken.
Achtergrond
ISU is de enige instantie die door het Internationaal Olympisch Comité (IOC) is erkend om kampioenschappen te organiseren voor kunstschaatsen en hardrijden op de schaats. Nationale schaatsbonden zijn bij ISU aangesloten.
Sportregels vallen onder de EU-mededingingsregels wanneer de instantie die de regels bepaalt of de ondernemingen en personen die met die regels te maken krijgen, een economische activiteit uitoefenen. Volgens rechtspraak van de EU-rechter zijn sportregels niet in strijd met het EU-recht wanneer deze een legitiem doel dienen en wanneer de daardoor gecreëerde restricties inherent en evenredig zijn aan het bereiken van die doelstelling. Deze beoordeling kunnen nationale rechters of nationale mededingingsautoriteiten maken (met name voor nationale instanties) of de Commissie (vooral in het geval van praktijken op internationaal niveau).
Talrijke betwistingen over sportregels betreffen vooral kwesties in verband met governance van de sport: de relaties tussen verschillende stakeholders binnen of nauw betrokken bij de structuur die door sportfederaties wordt bestuurd. Meestal kan dit soort betwistingen het best worden behandeld door nationale rechters en niet door de Europese Commissie. Hetzelfde geldt voor geschillen die rijzen over de toepassing van sportregels op individuen, zoals sporters die worden bestraft voor het overtreden van regels inzake doping of matchfixing. Die kunnen het beste worden behandeld door de betrokken arbitrage-instanties of de nationale rechter.
Artikel 101 VWEU verbiedt concurrentieverstorende afspraken. Hoe deze bepaling concreet wordt toegepast, is nader omschreven in de mededingingsverordening (Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad). Zowel de Commissie als de nationale mededingingsautoriteiten in de EU-lidstaten kunnen deze verordening toepassen.
Een mededeling van punten van bezwaar is een formele stap in het onderzoek door de Commissie van zaken waarin er verdenkingen bestaan dat EU-mededingingsregels zijn overtreden. De Commissie deelt de betrokken partijen schriftelijk mee welke bezwaren zij tegen hen aanvoert. De adressaten van die mededeling kunnen de documenten in het onderzoeksdossier van de Commissie inzien, schriftelijk reageren en vragen om een hoorzitting waar ze hun opmerkingen over de zaak kunnen formuleren tegenover vertegenwoordigers van de Commissie en nationale mededingingsautoriteiten.
Er is geen wettelijke termijn waarbinnen de Commissie mededingingsonderzoeken naar concurrentieverstorende gedragingen moet afronden. Hoeveel tijd een bepaald mededingingsonderzoek in beslag neemt, hangt af van een aantal factoren, zoals de complexiteit van de zaak, de mate waarin de betrokken ondernemingen met de Commissie meewerken en de uitoefening van de rechten van verdediging.
Meer informatie over deze zaak komt in het publieke zaakregister op de website van DG Concurrentie van de Commissie beschikbaar onder zaaknummer AT.40208.
IP/16/3201
Contactpersoon voor de pers:
Voor het publiek: Europe Direct per telefoon 00 800 67 89 10 11 of e-mail |