Brief van De Minister-President, Minister van Algemene Zaken en De Minister van Binnenlandse Zaken - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake veranderingen in de Grondwet, alsmede tot opneming van bepalingen inzake splitsing van een voorstel

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr.4

Bij Kabinetsmissive van 4 januari 1980, nr. 38, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt een adviesaanvraag betreffende een door het lid der Eerste Kamer, Drs. F. M. Feij, gedane suggestie ten aanzien van de bij de tweede lezing der algehele grondwetsherziening te volgen procedure. De Raad van State is van oordeel dat het aanbeveling verdient de suggestie, die het lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, drs. F. M. Feij, deed in de vergadering van 26 juni 1979, nader uitte werken en een voorstel omtrent de te volgen procedure bij de behandeling in tweede lezing van de ontwerpen tot verandering in de Grondwet in een brief aan de Staten-Generaal neer te leggen. De Raad meent, dat het grondwettelijk geen bedenking ontmoet, indien de Staten-Generaal zouden besluiten van de ter overweging in tweede lezing aangeboden herzieningsvoorstellen als eerste afzonderlijk te behandelen het voorstel strekkende tot verandering van de procedure van grondwetsherziening, volgens hetwelk splitsing van voorstellen mogelijk wordt. Evenmin acht de Raad een grondwettelijk beletsel aanwezig, wanneer na aanvaarding van dit voorstel dit ingevolge artikel 212 der Grondwet wordt afgekondigd en bij de Grondwet gevoegd, en vervolgens met toepassing van artikel 214 de herziene Grondwet, zoals deze op dat moment zal luiden, door de Koning bekend wordt gemaakt. Van de bevoegdheid des Konings tot doorlopende nummering en wijziging van verwijzingen kan, voor zover nodig, daarbij worden gebruik gemaakt. Het komt de Raad niet aannemelijk voor, dat de kiezers, die na ontbinding der Staten-Generaal hun oordeel over de voorgestelde veranderingen moeten geven, dat oordeel zouden laten afhangen van het antwoord op de vraag, of al dan niet splitsing der voorstellen mogelijk zal zijn. Veerleer zal naar het de Raad voorkomt het tegendeel het geval zijn. Indien immers in tweede lezing de mogelijkheid tot splitsing van voorstellen wordt aanvaard, staat vast dat de grondwettelijke meerderheid zulks wenst. Dat van die mogelijkheid dan ook bij de huidige herziening van de Grondwet voor zover nodig, gebruik wordt gemaakt moet dan in overeenstemming met de wil van de kiezers worden geoordeeld. Het hiervoor gestelde brengt mee, dat de na ontbinding nieuw gekozen kamers zullen dienen te beslissen of zij aan het procedureontwerp voorrang willen geven. Bij de indiening van het gehele pakket wetsontwerpen zou een desbetreffend verzoek aangaande de wijze van behandeling kunnen worden gevoegd. Indien op de hierboven aangegeven wijze wordt gehandeld zal, na het tot stand komen van de gewijzigde bepalingen betreffende veranderingen in de Grondwet, de behandeling en afdoening der overige voorstellen tot verandering van de Grondwet volgens de gewijzigde procedure kunnen geschieden. Het spreekt uiteraard vanzelf, dat hierdoor geen garantie wordt geboden, dat de volledige herziening van de Grondwet binnen één parlementaire periode zal plaatsvinden. Wel wordt door deze wijze van handelen de mogelijkheid geopend, dat een zo groot mogelijk gedeelte van de herziening in de komende parlementaire periode haar beslag kan krijgen. Tegen overlegging van dit advies aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal bestaat bij de Raad geen bedenking.

Eerste Kamerzitting 1979-1980, 14213, nr. 102

Indien met het voorgaande wordt ingestemd, ware de ter zake aan de Staten-Generaal te zenden brief ter advisering aan de Raad van State voor te leggen. De Raad van State kan zich mitsdien met inachtneming van het bovenstaande met de door drs. F. M. Feij gedane suggestie ten aanzien van de bij de tweede lezing der algehele grondwetsherziening te volgen procedure verenigen.

De Vice-President van de Raad van State, M. Ruppert Eerste Kamer, zitting 1979-1980, 14213, nr. 102

Bijlage 5

NADER RAPPORT

Aan de Koningin

's-Gravenhage, mei 1980

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 4 januari 1980, nr. 38, machtigde Hare Majesteit de Koningin de Raad van State, zijn advies betreffende het bovenvermelde onderwerp rechtstreeks aan de twee-de ondergetekende te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 maart 1980, nr. 4 en doorhem ontvangen op 26 maart 1980, mogen wij U hierbij aanbieden. De Raad van State meent, dat het grondwettelijk geen bedenking ontmoet, indien de Staten-Generaal zouden besluiten van de ter overweging in twee-de lezing aangeboden herzieningsvoorstellen als eerste afzonderlijk te behandelen het voorstel strekkende tot verandering van de procedure van grondwetsherziening, volgens hetwelk splitsing van voorstellen mogelijk wordt. Evenmin acht de Raad een grondwettelijk beletsel aanwezig, wanneer na aanvaarding van dit voorstel dit ingevolge artikel 212 der Grondwet wordt afgekondigd en bij de Grondwet gevoegd, en vervolgens met toepassing van artikel 214 de herziene Grondwet, zoals deze op dat moment zal luiden, door de Koning bekend wordt gemaakt. De Raad merkt voorts op dat, indien op de hiervoor omschreven wijze zou worden gehandeld, de behandeling en afdoening der overige voorstellen tot verandering van de Grondwet volgens de gewijzigde procedure zou kunnen geschieden. Wij kunnen ons met het standpunt van de Raad van State in dezen verenigen. Van een brief aan de beide kamers der Staten-Generaal waarin dit standpunt wordt uiteengezet gaat een kopie hierbij. De Raad van State merkt tot slot nog op dat de ter zake aan de Staten-Generaal te zenden brief ter advisering aan de Raad van State ware voor te leggen. Wij menen evenwel dat daartoe geen aanleiding bestaat. Wij zijn immers met de Raad van oordeel dat de door de heer Feij geopperde suggestie staatsrechtelijk geoorloofd is te achten. Ook hetgeen in de brief aan de Staten-Generaal wordt opgemerkt omtrent de indiening en verdere behandeling van de grondwetsherzieningsontwerpen in tweede lezing is in overeenstemming met het advies van de Raad van State, dat bij de indiening van het gehele pakket wetsontwerpen een verzoek aangaande de wijze van behandeling zou kunnen worden gevoegd.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, De Minister van Binnenlandse Zaken, Eerste Kamerzitting 1979-1980,14213, nr. 102

 
 
 

2.

Meer informatie