Memorie van antwoord - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekkende tot opneming van een bepaling inzake de ministerraad alsmede tot wijziging van de bepaling inzake het contraseign

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Zitting 1980-1981 Nr. 91b

16036 (R 1139)

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet strekkende tot opneming van een bepaling inzake de ministerraad alsmede tot wijziging van de bepaling inzake het contraseign MEMORIE VAN ANTWOORD Ontvangen 8 april 1981

De leden van de fractie van het C.D.A. betreurden de amendering van het voorgestelde derde lid van artikel 2.2.4, dat handelt over de taak van de ministerraad. Zoals uit de schriftelijke en de mondelinge beraadslagingen met de Tweede Kamer blijkt gaven wij de voorkeur aan de redactie, zoals die in het ingediende wetsontwerp aanvankelijk was vervat. Niettemin menen wij het gewijzigde artikel 2.2.4, derde lid, voor onze rekening te kunnen nemen. Dit vindt zijn oorzaak hierin dat tijdens de beraadslagingen duidelijk is gebleken dat over de strekking van deze bepaling geen verschil van mening bestaat. Aldus staat vast dat deze bepaling niet raakt aan de verhouding van de ministerraad tot andere staatsorganen, maar uitsluitend ziet op de verhouding tussen de ministers onderling. Zij geeft aan dat de beraadslaging en de besluitvorming over het algemeen regeringsbeleid geen zaak is voor de afzonderlijke ministers, maar dat hier een taak ligt voor hen gezamenlijk. Daarom menen wij dat de leden van de C.D.A.-fractie ten onrechte een verband signaleerden tussen de onderhavige bepaling, ook in de door ons aan de Tweede Kamer voorgestelde redactie, en artikel 2.2.1. Die redactie luidde overigens, anders dan in het voorlopig verslag werd gesteld, aldus: de ministerraad bevordert de eenheid van het regeringsbeleid. Het belangrijke beginsel van onze constitutionele monarchie dat wordt aangeduid met de eenheid van de kroon is neergelegd in artikel 2.2.1. Dit artikel bepaalt dat de regering wordt gevormd door de Koning en de ministers, dat de Koning onschendbaar is en de ministers verantwoordelijk zijn. De eenheid van de kroon houdt in dat de Koning en de ministers naar buiten als één orgaan, te weten de regering, optreden. Het door de regering voorgestelde derde lid van artikel 2.2.4 had niet de betekenis om nogmaals de eenheid van de kroon te bevestigen, maar beoogde aan te geven dat het een taak van de ministers gezamenlijk is om tot een eenheid van hun beleid te komen. Wij kunnen derhalve de conclusie van de hier aan het woord zijnde leden niet delen dat het slot van artikel 2.2.4, derde lid, door aanvaarding van het amendement-De Kwaadsteniet/Brinkhorst een andere zin zou hebben gekregen. Zoals ook oorspronkelijk het geval was, vindt in deze bepaling de onderlinge verhouding tussen de ministers een regeling. Het raakt de verhouding tussen de Koning en de ministers niet. Deze verhouding is neergelegd in artikel 2.2.1.

Eerste Kamer, zitting 1980-1981, 16036 (R 1139),nr.91b

Wij namen er kennis van dat de leden van de overige fracties zich in het voorlopig verslag onthielden van het maken van opmerkingen, doch dat men zich wel het recht voorbehield bij de openbare behandeling van het onderhavige wetsontwerp nader in te gaan op met ontwerp verband houdende onderwerpen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel Eerste Kamer, zitting 1980-1981, 16036 (R 1139), nr. 91b

 
 
 

2.

Meer informatie