Ontwerp van wet - Verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 2

ONTWERP VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van 17 december 1980 (Stb. 673) heeft verklaard, dat er grond bestaat het daarbij vastgestelde voorstel tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal in overweging te nemen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Grondwet ondergaat de in de artikelen II -IV omschreven veranderingen.

ARTIKEL II

In een in de Grondwet op te nemen Hoofdstuk 3, Staten-Generaal, par. 1, Inrichting en samenstelling, wordt het volgende opgenomen.

S-BiZa

Tweede Kamer, zitting 1981, 16913, nrs. 1-3

Artikel 3.1.3

  • De zittingsduur van beide kamers is vier jaren. 2. Indien voor de provinciale staten bij de wet een andere zittingsduur dan vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij de zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin gewijzigd.

Artikel 3.1.4

  • De leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen. 2. De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.

Artikel 3.1.5

  • De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, behoudens bij de wette bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn. 2. Van het kiesrecht is uitgesloten: a. hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht; b. hij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten.

Artikel 3.1.6

De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten.

Artikel 3.1.7

Om lid van de Staten-Generaal te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht.

Artikel 3.1.8

  • Niemand kan lid van beide kamers zijn. 2. Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad. 3. Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. 4. De wet kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen bepalen dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of van een der kamers kunnen worden uitgeoefend.

Artikel 3.1.9

Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar nieuwbenoemde leden en beslist met inachtneming van bij de wet te stellen regels de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.

Artikel 3.1.10

Alles, wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft, wordt bij de wet geregeld. Tweede Kamer, zitting 1981, 16913, nrs. 1-3

ARTIKEL III

Aan de Grondwet worden de volgende additionele artikelen toegevoegd:

Artikel A 3.1.3

De leden van de Eerste Kamer, die zitting hebben bij de inwerkingtreding van artikel 3.1.3 treden af met ingang van het tijdstip waarop de zittingsduur van de volgens artikel 3.1.6 gekozen kamer aanvangt, behoudens ingeval de kamer eerder wordt ontbonden. Bij tussentijds aftreden of overlijden van een lid treedt de in zijn plaats benoemde eveneens met ingang van genoemd tijdstip af.

Artikel A 3.1.5

  • Zolang de toekenning van het actief kiesrecht voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer aan Nederlanders die geen ingezetenen van Nederland zijn, niet verenigbaar is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, wordt artikel 3.1.5, eerste lid, gelezen: De leden van de Twee-de Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens ingezetenen, die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt. 2. Het tijdstip van inwerkingtreding van de in artikel 3.1.5, eerste lid, vermelde redactie wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.

Artikel A 3.1.5a

De wet bepaalt voor welke personen die bij de inwerkingtreding van de wet, strekkende tot aanpassing van de wettelijke bepalingen inzake uitsluiting van het kiesrecht aan artikel 3.1.5, van het kiesrecht waren uitgesloten, deze uitsluiting ook daarna van kracht blijft.

Artikel A 3.1.7

Zolang de leeftijd waarop de wet in het algemeen de minderjarigheid doet eindigen niet is verlaagd tot achttien jaar, wordt in artikel 3.1.7 in plaats van «achttien jaar» gelezen: eenentwintig jaar. Het tijdstip van inwerkingtreding van de eerstgenoemde redactie wordt bij koninklijk besluit vastgesteld.

Artikel A 3.1.8

Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 106, vierde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.

ARTIKEL IV

De artikelen 90, 91, 92, tweede lid, 94, 95, 100, 101, eerste lid, eerste volzin, en derde lid, 103, 106, 108, van de Grondwet,alsmede de opschriften boven de artikelen 94, 100 en 103, vervallen.

Tweede Kamer, zitting 1981, 16913, nrs. 1-3

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Ministervan Binnenlandse Zaken,

Tweede Kamerzitting 1981, 16913, nrs. 1-3

 
 
 

2.

Meer informatie