Afdeling 1 - Economisch beleid

Inhoudsopgave van deze pagina:

III-66: Doelstellingen

  • 1. 
    Teneinde de in artikel I-3 genoemde doelstellingen te bereiken, omvat het optreden van de lidstaten en de Unie, onder de voorwaarden en volgens het tijdschema waarin de Grondwet voorziet, de invoering van een economisch beleid dat gebaseerd is op de nauwe coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten, op de interne markt en op de bepaling van gemeenschappelijke doelstellingen, en dat wordt gevoerd met inachtneming van het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging.
  • 2. 
    Gelijktijdig daarmee omvat dit optreden, onder de voorwaarden en volgens het tijdschema en de procedures waarin de Grondwet voorziet, één munt, de euro, alsmede het bepalen en voeren van één monetair en wisselkoersbeleid, beide met als hoofddoel het handhaven van prijsstabiliteit en, onverminderd deze doelstelling, het ondersteunen van het algemene economische beleid in de Unie, met inachtneming van het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging.
  • 3. 
    Dit optreden van de lidstaten en van de Unie impliceert de naleving van de volgende grondbeginselen: stabiele prijzen, gezonde overheidsfinanciën en monetaire condities en een stabiele betalingsbalans.

III-67: Richtlijnen lidstaten

De lidstaten voeren hun economisch beleid om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie, als omschreven in artikel I-3, en in het kader van de in [artikel III-68, lid 2,] bedoelde globale richtsnoeren. De lidstaten en de Unie handelen in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging, waarbij een doelmatige allocatie van middelen wordt bevorderd, en met inachtneming van de beginselen die zijn neergelegd in [artikel III-66].

III-68: Organisatie en procedures

  • 1. 
    De lidstaten beschouwen hun economisch beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en coördineren het in het kader van de Raad, overeenkomstig het bepaalde in [artikel III-67].
  • 2. 
    De Raad stelt, op aanbeveling van de Commissie, een ontwerp op voor de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie, en brengt daarover verslag uit aan de Europese Raad.

    Aan de hand van dit verslag van de Raad bespreekt de Europese Raad een conclusie over de globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie.

    De Raad stelt, uitgaande van deze conclusie, een aanbeveling vast, waarin deze globale richtsnoeren zijn vastgelegd. Hij stelt het Europees Parlement daarvan in kennis.

  • 3. 
    Teneinde een nauwere coördinatie van het economisch beleid en een aanhoudende convergentie van de economische prestaties van de lidstaten te verzekeren, ziet de Raad, aan de hand van door de Commissie ingediende rapporten, toe op de economische ontwikkelingen in elke lidstaat en in de Unie, alsmede op de overeenstemming van het economisch beleid met de in lid 2 bedoelde globale richtsnoeren, en verricht hij regelmatig een algehele evaluatie.

    Met het oog op dit multilaterale toezicht verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de belangrijke bepalingen die zij in het kader van hun economisch beleid hebben vastgesteld, en alle andere informatie die zij nodig achten.

  • 4. 
    Wanneer in het kader van de procedure van lid 3 blijkt dat het economisch beleid van een lidstaat niet overeenkomt met de in lid 2 bedoelde globale richtsnoeren of dat dit beleid de goede werking van de economische en monetaire unie in gevaar dreigt te brengen, kan de Commissie een waarschuwing tot de betrokken lidstaat richten. De Raad kan op aanbeveling van de Commissie de nodige aanbevelingen tot de lidstaat richten. De Raad kan op voorstel van de Commissie besluiten zijn aanbevelingen openbaar te maken.

    In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van de vertegenwoordiger van de betrokken lidstaat, en wordt onder gekwalificeerde meerderheid verstaan de meerderheid van de overige lidstaten welke ten minste drievijfde van hun bevolking vertegenwoordigt.

  • 5. 
    De voorzitter van de Raad en de Commissie brengen het Europees Parlement verslag uit over de resultaten van het multilaterale toezicht. De voorzitter van de Raad kan worden verzocht om voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement te verschijnen, indien de Raad zijn aanbevelingen openbaar heeft gemaakt.
  • 6. 
    Bij Europese wet of kaderwet kunnen de nadere bepalingen voor de in de leden 3 en 4 bedoelde multilaterale toezichtprocedure worden vastgesteld.

III-69: Europese wet van de Raad

  • 1. 
    Onverminderd de overige procedures waarin de Grondwet voorziet, kunnen bij Europese wet van de Raad de voor de economische situatie passende maatregelen worden vastgesteld, met name indien zich bij de voorziening met bepaalde producten ernstige moeilijkheden voordoen.
  • 2. 
    In geval van moeilijkheden of ernstige dreiging van grote moeilijkheden in een lidstaat, die worden veroorzaakt door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen die deze lidstaat niet kan beheersen, kan de Raad op voorstel van de Commissie een Europees besluit vaststellen waarbij onder bepaalde voorwaarden financiële bijstand van de Unie aan de betrokken lidstaat wordt verleend. De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement daarvan in kennis.

III-70: Europese Centrale Bank en nationale centrale banken

  • 1. 
    Het is de Europese Centrale Bank en de centrale banken van de lidstaten, hierna "nationale centrale banken" te noemen, verboden voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten te verlenen aan instellingen of organen van de Unie, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de lidstaten, of rechtstreeks van hen schuldbewijzen te kopen.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing op kredietinstellingen die in handen van de overheid zijn en waaraan in het kader van de liquiditeitsvoorziening door centrale banken dezelfde behandeling door de nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank wordt gegeven als aan particuliere kredietinstellingen.

III-71: Verboden met betrekking tot bevoorrechte toegang tot financiële instellingen

  • 1. 
    Niet op overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht gebaseerde maatregelen en bepalingen waardoor instellingen of organen van de Unie, centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de lidstaten een bevoorrechte toegang tot de financiële instellingen krijgen, zijn verboden.
  • 2. 
    De Raad kan op voorstel van de Commissie de Europese verordeningen en besluiten vaststellen met de definities voor de toepassing van het in lid 1 bedoelde verbod. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

III-72: Aansprakelijkheid financiële verbintenissen van overheden

  • 1. 
    De Unie is niet aansprakelijk voor de verbintenissen van centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van de lidstaten en neemt deze verbintenissen niet over, onverminderd de wederzijdse financiële garanties voor de gemeenschappelijke uitvoering van een specifiek project. De lidstaten zijn niet aansprakelijk voor de verbintenissen van centrale overheden, regionale, lokale of andere overheden, andere publiekrechtelijke lichamen of openbare bedrijven van een andere lidstaat en nemen deze verbintenissen niet over, onverminderd de wederzijdse financiële garanties voor de gemeenschappelijke uitvoering van een specifiek project.
  • 2. 
    De Raad kan op voorstel van de Commissie de Europese verordeningen of besluiten vaststellen met de definities voor de toepassing van de in [artikel III-70] en in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

III-73: Overheidstekorten van lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
  • 2. 
    De Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, om eventuele aanzienlijke tekortkomingen vast te stellen. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
    • a) 
      of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
      • i) 
        hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert;
      • ii) 
        hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;
    • b) 
      of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

    De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • 3. 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt er tevens rekening mee gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

    Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

  • 4. 
    Het Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.
  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat.
  • 6. 
    Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Wanneer de Raad besluit dat er inderdaad een buitensporig tekort bestaat, stelt hij volgens dezelfde procedures de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

    In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat, en wordt onder gekwalificeerde meerderheid verstaan de meerderheid van de andere lidstaten welke tenminste drievijfde van hun bevolking vertegenwoordigt.

  • 7. 
    De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde Europese besluiten en aanbevelingen worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld. De Raad besluit zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat, en onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan de meerderheid van de andere lidstaten welke ten minste drievijfde van hun bevolking vertegenwoordigt.
  • 8. 
    Wanneer de Raad vaststelt dat binnen de voorgeschreven periode geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.
  • 9. 
    Wanneer een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn het nodige te doen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

    In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde na te gaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

  • 10. 
    Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld Europees besluit, kan de Raad één of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
    • a) 
      eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;
    • b) 
      de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
    • c) 
      eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;
    • d) 
      boeten van een passende omvang opleggen.

    De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van de vastgestelde maatregelen in kennis.

  • 11. 
    De Raad trekt de in de leden 6 en 8 tot en met 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, indien hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, verklaart hij, zodra het in lid 9 bedoelde besluit is ingetrokken, in het openbaar dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
  • 12. 
    Het recht om een klacht in te dienen, bedoeld in de [artikelen III-261 en III-262], kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9 van dit artikel.
  • 13. 
    Verdere bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in dit artikel omschreven procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

    Bij Europese wet van de Raad worden passende maatregelen vastgesteld die in de plaats van voornoemd protocol komen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank.

    Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad op voorstel van de Commissie de Europese verordeningen of besluiten vast met de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.