Afdeling 7 - De onderlinge aanpassing van de wetgevingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

III-64: Vaststelling door Europese kaderwet van de Raad

Onverminderd artikel III-62, stelt de Raad van Ministers bij Europese kaderwet maatregelen vast voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten welke rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt. De Raad van Ministers besluit na raadpleging van het Europees Parlement en van het Economisch en Sociaal Comité.

III-65: Aanpassing van de wetgeving

  • 1. 
    Tenzij in de Grondwet anders wordt bepaald, is dit artikel van toepassing voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel III-14. Bij Europese wet of kaderwet worden de maatregelen vastgesteld voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. De wet of kaderwet wordt na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité vastgesteld.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing op fiscale voorschriften, op voorschriften inzake het vrije verkeer van personen en op voorschriften inzake de rechten en belangen van werknemers.
  • 3. 
    De Europese Commissie zal bij haar op grond van lid 1 ingediende voorstellen op het gebied van de volksgezondheid, de veiligheid, de milieubescherming en de consumentenbescherming uitgaan van een hoog beschermingsniveau, daarbij in het bijzonder rekening houdend met alle nieuwe ontwikkelingen die op wetenschappelijke gegevens zijn gebaseerd. Ook het Europees Parlement en de Raad van Ministers zullen binnen hun respectieve bevoegdheden deze doelstelling trachten te verwezenlijken.
  • 4. 
    Wanneer een lidstaat, nadat bij Europese wet of kaderwet of bij Europese verordening van de Europese Commissie een harmonisatiemaatregel is vastgesteld, het noodzakelijk acht nationale regelingen te handhaven die hun rechtvaardiging vinden in gewichtige eisen als bedoeld in artikel III-43 of verband houdend met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, geeft hij zowel van die regelingen als van de redenen voor het handhaven ervan, kennis aan de Europese Commissie.
  • 5. 
    Wanneer een lidstaat, nadat bij Europese wet of kaderwet dan wel bij verordening van de Europese Commissie een harmonisatiemaatregel is vastgesteld, het noodzakelijk acht nationale regelingen te treffen, gebaseerd op nieuwe wetenschappelijke gegevens welke verband houden met de bescherming van het milieu of het arbeidsmilieu, vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel is vastgesteld, stelt hij de Commissie voorts, onverminderd lid 4, in kennis van de voorgenomen regelingen en de motivering daarvan.
  • 6. 
    Binnen zes maanden na de in de leden 4 en 5 bedoelde kennisgevingen stelt de Europese Commissie een Europees besluit vast waarbij de betrokken nationale regelingen worden goedgekeurd of afgewezen, nadat zij heeft nagegaan of zij al dan niet een middel tot willekeurige discriminatie, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten, of een hinderpaal voor de werking van de interne markt vormen.

    Indien de Commissie binnen deze termijn geen besluit vaststelt, worden de in lid 4 en lid 5 bedoelde nationale bepalingen geacht te zijn goedgekeurd. Indien het complexe karakter van de aangelegenheid zulks rechtvaardigt en er geen gevaar bestaat voor de gezondheid van de mens, kan de Commissie de betrokken lidstaat ervan in kennis stellen, dat de in dit lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd.

  • 7. 
    Indien een lidstaat krachtens lid 6 gemachtigd is om nationale regelingen te handhaven of te treffen die afwijken van een harmonisatiemaatregel, onderzoekt de Commissie onverwijld of er een aanpassing van die maatregel moet worden voorgesteld.
  • 8. 
    Indien een lidstaat een specifiek probleem in verband met volksgezondheid aan de orde stelt op een gebied waarop eerder harmonisatiemaatregelen zijn genomen, brengt hij dit ter kennis van de Commissie, die onverwijld onderzoekt of zij passende maatregelen moet voorstellen.
  • 9. 
    In afwijking van de procedure van de artikelen III-265 en III-266 kunnen de Commissie en de lidstaten zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden, indien zij menen dat een andere lidstaat misbruik maakt van de in dit artikel bedoelde bevoegdheden.
  • 10. 
    De in dit artikel bedoelde harmonisatiemaatregelen omvatten, in passende gevallen, een vrijwaringsclausule die de lidstaten machtigt om, op grond van een of meer van de in artikel III-43 bedoelde niet-economische redenen, voorlopige regelingen te treffen die aan een toetsingsprocedure door de Unie worden onderworpen.

III-66: Vervalsing mededinging door nationale wet of regeling

Ingeval de Europese Commissie vaststelt dat een verschil tussen de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten de mededingingsvoorwaarden op de interne markt vervalst en een distorsie veroorzaakt welke moet worden opgeheven, raadpleegt zij de betrokken lidstaten.

Indien deze raadpleging niet tot overeenstemming leidt, wordt bij Europese kaderwet de betrokken distorsie opgeheven. Alle andere dienstige maatregelen waarin de Grondwet voorziet, kunnen worden vastgesteld.

III-67: Raadpleging Commissie door lidstaten bij wijziging nationale mededingsregels

  • 1. 
    Indien er aanleiding bestaat te vrezen dat de vaststelling of de wijziging van een nationale wettelijke of bestuursrechtelijke regeling een distorsie in de zin van artikel III-66 veroorzaakt, raadpleegt de lidstaat die daartoe wil overgaan, de Europese Commissie. Na de lidstaten te hebben geraadpleegd, doet de Commissie de betrokken staten een aanbeveling betreffende de passende maatregelen om deze distorsie te voorkomen.
  • 2. 
    Indien de lidstaat die nationale regelingen wil vaststellen of wijzigen, niet handelt overeenkomstig de aanbeveling welke de Europese Commissie hem heeft gedaan, kan bij toepassing van artikel III-66 van de andere lidstaten niet worden verlangd dat zij hun nationale regelingen wijzigen om deze distorsie op te heffen. Indien de lidstaat die aan de aanbeveling van de Commissie geen gevolg heeft gegeven, een distorsie veroorzaakt waarvan alleen hijzelf nadeel ondervindt, is artikel III-63 niet van toepassing.

III-68: Instelling Europese titels ter bescherming van het intellectuele eigendom

In het kader van de totstandbrenging van de interne markt worden bij Europese wet of kaderwet de maatregelen vastgesteld voor de instelling van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de hele Unie te bieden, en op het niveau van de Unie gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen in te stellen.

Het taalgebruik met betrekking tot de titels wordt geregeld bij Europese wet van de Raad van Ministers. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.