23. Een gezamenlijke Europese defensie

Protocol betreffende permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel I-41, lid 6, en artikel III-312 van de Grondwet

GELET op artikel I-41, lid 6 i, en artikel III-312 van de Grondwet i;

MEMOREREND dat de Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voert dat berust op convergentie van het optreden van de lidstaten;

MEMOREREND dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is, dat het de Unie voorziet van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt, en dat de Unie deze middelen kan gebruiken voor in artikel III-309 van de Grondwet i bedoelde missies buiten het grondgebied van de Unie, zulks met het oog op handhaving van de vrede, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Bij de uitvoering van deze taken wordt gebruik gemaakt van de door de lidstaten beschikbaar te stellen vermogens, volgens het beginsel van "één set strijdkrachten";

MEMOREREND dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Unie het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet laat;

MEMOREREND dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Unie de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten die van oordeel zijn dat hun gemeenschappelijke defensie gestalte krijgt in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, eerbiedigt en verenigbaar is met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid;

IN DE OVERTUIGING dat een meer nadrukkelijke rol van de Unie op het gebied van veiligheid en defensie de vitaliteit van een hernieuwd Atlantisch bondgenootschap ten goede zal komen, in overeenstemming met de Berlijn Plus-regeling;

VASTBESLOTEN de Unie in staat te stellen haar verantwoordelijkheden in de internationale gemeenschap volledig op zich te nemen;

ERKENNEND dat de Verenigde Naties de hulp van de Unie kunnen inroepen met het oog op dringende uitvoering van de missies die uit hoofde van de hoofdstukken VI en VII van het Handvest van de Verenigde Naties worden ondernomen;

ERKENNEND dat de versterking van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten inspanningen op het gebied van vermogens zal vergen;

IN HET BEWUSTZIJN dat het aanbreken van een nieuwe fase in de ontwikkeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid vastberaden inspanningen zal vergen van de lidstaten die daartoe bereid zijn;

MEMOREREND hoezeer het van belang is dat de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie volledig bij de werkzaamheden van de permanente gestructureerde samenwerking wordt betrokken,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa worden gehecht:

 

Artikel 1

De in artikel I-41, lid 6, van de Grondwet i bedoelde permanente gestructureerde samenwerking staat open voor alle lidstaten die met ingang van de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa zich ertoe verbinden:

  • a) 
    intensiever te werken aan de ontwikkeling van hun defensievermogens, door hun nationale bijdragen te ontwikkelen en in voorkomend geval deel te nemen aan multinationale strijd krachten, aan de voornaamste Europese programma's voor materieel en aan het werk van het Europees agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (hierna het "Europees defensieagentschap" genoemd), en
  • b) 
    uiterlijk in 2007 in staat te zijn tot levering, hetzij op nationale basis hetzij als component van gezamenlijke taakgroepen, van specifiek voor de voorgenomen missies bestemde gevechts eenheden, die in tactisch opzicht als snellereactiegevechtgroep geconfigureerd zijn en voorzien zijn van ondersteuningselementen, transport en logistiek inbegrepen, en die in staat zijn binnen een termijn van 5 tot 30 dagen missies als bedoeld in artikel III-309 i te ondernemen, in het bijzonder om gevolg te geven aan verzoeken van de Verenigde Naties, en die missies kunnen volhouden gedurende een initiële periode van 30 dagen, te verlengen tot ten minste 120 dagen.

Artikel 2

Teneinde te voldoen aan de in artikel 1 genoemde doelstellingen verbinden de lidstaten die deelnemen aan de permanente gestructureerde samenwerking, zich ertoe:

  • a) 
    vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa samen te werken met het oog op het halen van de overeengekomen streefcijfers betreffende de investeringsuitgaven voor militair materieel en die streefcijfers regelmatig opnieuw te bezien in het licht van het veiligheidsklimaat en de internationale verantwoordelijkheden van de Unie;
  • b) 
    hun defensie-instrumentarium in de mate van het mogelijke onderling af te stemmen, met name door de militaire behoeften op geharmoniseerde wijze te bepalen en, in voorkomend geval, door hun defensiemiddelen en defensievermogens te specialiseren, alsmede door samenwerking ten aanzien van opleiding en logistiek te stimuleren;
  • c) 
    concrete maatregelen te nemen om de beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van hun strijdkrachten te verbeteren, met name door gemeenschappelijke doelen voor het inzetten van strijdkrachten te bepalen, en daarbij eventueel hun nationale besluit vormingsprocedures opnieuw te bezien;
  • d) 
    samen te werken om ervoor te zorgen dat zij de nodige maatregelen nemen om, onder andere door multinationale benaderingen en onverminderd de verbintenissen dienaangaande in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de in het kader van het vermogensontwikkelingsmechanisme geconstateerde leemten op te vullen;
  • e) 
    in voorkomend geval samen te werken bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke of Europese programma's voor belangrijke uitrusting in het kader van het Europees Defensieagentschap.

Artikel 3

Het Europees Defensieagentschap draagt bij tot een regelmatige evaluatie van de bijdragen van de deelnemende lidstaten op het gebied van vermogens, in het bijzonder de bijdragen die worden geleverd volgens de onder meer op basis van artikel 2 vast te stellen criteria, en brengt daarover ten minste eenmaal per jaar verslag uit. De evaluatie kan dienen als uitgangspunt voor de aanbevelingen en de Europese besluiten van de Raad die worden vastgesteld overeenkomstig artikel III-312 van de Grondwet i.

 

1.

Toelichting Nederlandse regering

De artikelen I-41, zesde lid i, en III-312 i maken het mogelijk binnen het kader van de Unie een permanente gestructureerde samenwerking in te stellen voor lidstaten waarvan de militaire capaciteiten voldoen aan strengere militaire criteria en die op dit gebied onderling verdergaande verbintenissen zijn aangegaan met het oog op de uitvoering van de meest veeleisende missies. De toelatingscriteria en de doelstellingen van de gestructureerde samenwerking staan vermeld in een daartoe strekkend Protocol bij het Verdrag, het Protocol betreffende permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel I-41, zesde lid, en artikel III-312 van de Grondwet (Protocol23).

Volgens het Protocol betreffende permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel I-41, zesde lid i, en artikel III-312 i van het Grondwettelijk Verdrag stelt de gestructureerde samenwerking zich ten doel om sneller en verder te gaan bij de ontwikkeling van de militaire capaciteiten. Deelname staat open voor alle lidstaten die dit doel onderschrijven en die tevens de capaciteit hebben om in 2007 een bijdrage te leveren nationaal of als onderdeel van een multinationale inspanning aan militaire formaties (inclusief transport en logistieke ondersteuning) die binnen 5 tot 30 dagen ingezet kunnen worden in een EVDB-missie.

De lidstaten van de gestructureerde samenwerking streven naar harmonisering van het investeringsniveau en de militaire behoeftestellingen van hun krijgsmachten. Verder zoeken zij naar mogelijkheden voor onderlinge samenwerking, waaronder eventueel ook "pooling" van capaciteiten en specialisering in bepaalde capaciteiten. Zij nemen verder concrete maatregelen om de interoperabiliteit, flexibiliteit en uitzendbaarheid van hun krijgsmachten te bevorderen. Ook werken zij samen om de Europese militaire tekorten op te heffen en nemen zij, in voorkomend geval, deel aan gezamenlijke verwervingsprogramma's in het kader van het Europees Defensie Agentschap.

De regering onderschrijft de doelstellingen van de gestructureerde samenwerking, zoals geformuleerd in het Protocol, omdat zij aansluiten aan bij het defensiebeleid dat Nederland al enige jaren voert. Dat beleid is gericht op een volledig inzetbare krijgsmacht en bevordering van multinationale militaire samenwerking. Het Protocol bevat voorts een duidelijke verwijzing naar de "Berlijn plus"-regeling, die onder meer afspraken bevat over transparantie en complementariteit tussen EU en NAVO bij de opbouw van militaire capaciteiten. Ook verwijst het Protocol naar het beginsel van een "een set strijdkrachten" van de lidstaten voor gebruik in zowel EU-verband als in NAVO-verband.