Artikel 3:

2
Artikel 3
4
  • 1. 
    De bepalingen van het Schengenacquis die in het kader van de Unie zijn geïntegreerd door het protocol dat is gehecht aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (hierna het "Schengenprotocol" genoemd), en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen die zijn opgesomd in bijlage I bij de Akte van toetreding van 16 april 2003, en alle andere dergelijke handelingen die zijn vastgesteld vóór 1 mei 2004, zijn vanaf 1 mei 2004 verbindend voor en toepasselijk in de nieuwe lidstaten.
  • 2. 
    De bepalingen van het Schengenacquis die in het kader van de Unie zijn geïntegreerd, en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen die niet worden bedoeld in lid 1, zijn vanaf 1 mei 2004 verbindend voor de nieuwe lidstaten, maar zijn in een nieuwe lidstaat slechts toepasselijk op grond van een daartoe strekkend Europees besluit van de Raad, nadat overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures is geconstateerd dat in die nieuwe lidstaat aan de nodige voorwaarden voor de toepassing van alle betrokken onderdelen van het acquis is voldaan.

    De Raad besluit, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van de leden die de regeringen vertegenwoordigen van de lidstaten ten aanzien waarvan de bepalingen van dit lid reeds van kracht zijn en van de vertegenwoordiger van de regering van de lidstaat ten aanzien waarvan die bepalingen van kracht moeten worden. De leden van de Raad die de regeringen van Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vertegenwoordigen, nemen aan dit besluit deel voor zover het verband houdt met de bepalingen van het Schengenacquis en de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde handelingen waaraan deze lidstaten deelnemen.

  • 3. 
    De door de Raad uit hoofde van artikel 6 i van het Schengenprotocol gesloten overeenkomsten zijn vanaf 1 mei 2004 verbindend voor de nieuwe lidstaten.
  • 4. 
    De nieuwe lidstaten zijn met betrekking tot de overeenkomsten of instrumenten op het gebied van justitie en binnenlandse zaken die onlosmakelijk zijn verbonden met de verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-Verdrag ertoe gehouden:
    • a) 
      toe te treden tot de overeenkomsten of instrumenten die vóór 1 mei 2004 zijn opengesteld voor ondertekening door de huidige lidstaten, alsmede tot de overeenkomsten of instrumenten die door de Raad overeenkomstig titel VI van het EU-Verdrag zijn opgesteld en waarvan hij de aanneming aan de lidstaten heeft aanbevolen;
    • b) 
      bestuursrechtelijke en andere regelingen in te voeren in de trant van de regelingen die de huidige lidstaten of de Raad vóór 1 mei 2004 hebben aangenomen ter vergemakkelijking van de praktische samenwerking tussen de instellingen en organisaties van de lidstaten die actief zijn op het gebied van justitie en binnenlandse zaken.