Hoofdstuk 1 - Sociale bepalingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

136: Beginselen

De Gemeenschap en de lidstaten stellen zich, indachtig sociale grondrechten zoals vastgelegd in het op 18 oktober 1961 te Turijn ondertekend Europees Sociaal Handvest en in het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden van 1989, ten doel de bevordering van de werkgelegenheid, de gestage verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden, zodat de onderlinge aanpassing daarvan op de weg van de vooruitgang wordt mogelijk gemaakt, alsmede een adequate sociale bescherming, de sociale dialoog, de ontwikkeling van de menselijke hulpbronnen om een duurzaam hoog werkgelegenheidsniveau mogelijk te maken, en de bestrijding van uitsluiting.

Te dien einde leggen de Gemeenschap en de lidstaten maatregelen ten uitvoer waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de nationale gebruiken, met name op het gebied van contractuele betrekkingen, alsmede met de noodzaak om het concurrentievermogen van de economie van de Gemeenschap te handhaven.

Zij zijn van mening dat een dergelijke ontwikkeling zal voortvloeien zowel uit de werking van de gemeenschappelijke markt waardoor de harmonisatie der sociale stelsels zal worden bevorderd, als uit de in dit Verdrag bepaalde procedures en het nader tot elkaar brengen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

137: Mandaat

  • 1. 
    Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136 wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Gemeenschap ondersteund en aangevuld:
    • a) 
      de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;
    • b) 
      de arbeidsvoorwaarden;
    • c) 
      de sociale zekerheid en de sociale bescherming van de werknemers;
    • d) 
      de bescherming van de werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
    • e) 
      de informatie en de raadpleging van de werknemers;
    • f) 
      de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 5;
    • g) 
      de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Gemeenschap verblijven;
    • h) 
      de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel 150;
    • i) 
      de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
    • j) 
      de bestrijding van sociale uitsluiting;
    • k) 
      de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd punt c).
  • 2. 
    Te dien einde kan de Raad:
    • a) 
      maatregelen aannemen die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van innoverende benaderingswijzen en evaluatie van ervaringen, met uitsluiting van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;
    • b) 
      op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

    De Raad besluit volgens de procedure van artikel 251 na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, behoudens op de in lid 1, onder c), d), f) en g), van dit artikel bedoelde gebieden, waar hij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de voornoemde comités met eenparigheid van stemmen besluit. De Raad kan op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen besluiten dat de procedure van artikel 251 van toepassing is op lid 1, punten d), f) en g), van dit artikel.

  • 3. 
    Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij gezamenlijk daarom verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens lid 2 vastgestelde richtlijnen.

    In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners, uiterlijk op de datum waarop een richtlijn overeenkomstig artikel 249 moet zijn omgezet, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om de in de betrokken richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen.

  • 4. 
    De krachtens dit artikel vastgestelde bepalingen:
    • laten het recht van de lidstaten om de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen onverlet en mogen geen aanmerkelijke gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
    • beletten niet dat een lidstaat maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaaft of invoert welke met dit Verdrag verenigbaar zijn.
  • 5. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.

138: Raadpleging sociale partners

  • 1. 
    De Commissie heeft tot taak de raadpleging van de sociale partners op communautair niveau te bevorderen en treft alle maatregelen die nuttig kunnen zijn om de dialoog tussen de partners te vergemakkelijken door middel van een evenwichtige ondersteuning van de partijen.
  • 2. 
    Daartoe raadpleegt de Commissie, alvorens voorstellen op het gebied van de sociale politiek in te dienen, de sociale partners over de mogelijke richting van een communautair optreden.
  • 3. 
    Indien de Commissie na deze raadpleging van mening is dat een communautair optreden wenselijk is, raadpleegt zij de sociale partners over de inhoud van het overwogen voorstel. De sociale partners doen de Commissie een advies of, in voorkomend geval, een aanbeveling toekomen.
  • 4. 
    Ter gelegenheid van deze raadpleging kunnen de sociale partners de Commissie in kennis stellen van hun wens om het in artikel 139 bedoelde proces in te leiden. De procedure neemt maximaal negen maanden in beslag, tenzij de betrokken sociale partners en de Commissie gezamenlijk besluiten tot verlenging.

139: Contractuele betrekkingen met sociale partners

  • 1. 
    De dialoog tussen de sociale partners op communautair niveau kan, indien de sociale partners zulks wensen, leiden tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten.
  • 2. 
    De tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten geschiedt hetzij volgens de procedures en gebruiken die eigen zijn aan de sociale partners en aan de lidstaten, hetzij, voor zaken die onder artikel 137 vallen, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie.

    De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, tenzij de betrokken overeenkomst één of meer bepalingen bevat die betrekking hebben op één van de in artikel 137, lid 3, genoemde gebieden, in welk geval hij met eenparigheid van stemmen besluit.

140: Coördinatie beleid lidstaten door Europese Commissie

Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136 en onverminderd de andere bepalingen van dit Verdrag, bevordert de Commissie de samenwerking tussen de lidstaten en vergemakkelijkt zij de coördinatie van hun optreden op alle onder dit hoofdstuk vallende gebieden van de sociale politiek, met name op het terrein van:

  • de werkgelegenheid,
  • het arbeidsrecht en de arbeidsvoorwaarden,
  • de beroepsopleiding en de voortgezette vorming,
  • de sociale zekerheid,
  • de voorkoming van arbeidsongevallen en beroepsziekten,
  • de arbeidshygiëne,
  • het recht om zich te organiseren in vakverenigingen en van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

Te dien einde werkt de Commissie nauw samen met de lidstaten bij het verrichten van studies, het uitbrengen van adviezen en het organiseren van overleg zowel omtrent vraagstukken op nationaal niveau als omtrent vraagstukken die de internationale organisaties aangaan.

Alvorens de in dit artikel bedoelde adviezen uit te brengen, raadpleegt de Commissie het Economisch en Sociaal Comité.

141: Gelijke behandeling mannen en vrouwen

  • 1. 
    Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast.
  • 2. 
    Onder beloning in de zin van dit artikel dient te worden verstaan het gewone basis- of minimumloon of -salaris en alle overige voordelen in geld of in natura die de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking direct of indirect van de werkgever ontvangt.

    Gelijke beloning zonder onderscheid naar kunne houdt in:

    • a) 
      dat de beloning voor gelijke arbeid in stukloon wordt vastgesteld op basis van eenzelfde maatstaf;
    • b) 
      dat de beloning voor arbeid in tijdloon dezelfde is voor eenzelfde functie.
  • 3. 
    De Raad neemt volgens de procedure van artikel 251 en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité maatregelen aan om de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid.
  • 4. 
    Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.

142: Betaalde vakantie

De lidstaten streven ernaar de bestaande gelijkwaardigheid van de bepalingen omtrent betaalde vakantie te handhaven.

143: Verslag Europese Commissie

De Commissie stelt ieder jaar een verslag op over de stand van de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 136, met inbegrip van de demografische situatie in de Gemeenschap. Zij zendt dit verslag toe aan het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.

Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken verslagen op te stellen over bijzondere vraagstukken inzake de sociale toestand.

144: Comité voor sociale bescherming

De Raad stelt na raadpleging van het Europees Parlement een comité voor sociale bescherming met een adviestaak in teneinde de samenwerking tussen de lidstaten onderling en met de Commissie op het gebied van de sociale bescherming te bevorderen. Het comité heeft tot taak:

  • toe te zien op de sociale situatie en de ontwikkeling van het beleid inzake sociale bescherming in de lidstaten en de Gemeenschap;
  • de uitwisseling van informatie, ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten onderling en met de Commissie te vergemakkelijken;
  • onverminderd artikel 207, verslagen op te stellen, adviezen uit te brengen of andere activiteiten te ontplooien op gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen, hetzij op verzoek van de Raad of de Commissie, hetzij op eigen initiatief.

Voor de vervulling van zijn opdracht legt het comité de nodige contacten met de sociale partners.

Iedere lidstaat en de Commissie benoemen twee leden van het comité.

145: Verslaglegging sociale toestand in de Gemeenschap

In haar jaarverslag aan het Europees Parlement wijdt de Commissie een afzonderlijk hoofdstuk aan de ontwikkeling van de sociale toestand in de Gemeenschap.

Het Europees Parlement kan de Commissie verzoeken verslagen op te stellen over bijzondere vraagstukken inzake de sociale toestand.