Richtlijn 89/297/EEG van de Raad van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de zijdelingse afscherming (zijdelingse beschermingsinrichtingen) bij bepaalde motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Inhoudsopgave van deze pagina:
|
Richtlijn 89/297/EEG van de Raad van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de zijdelingse afscherming (zijdelingse beschermingsinrichtingen) bij bepaalde motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan
Publicatieblad Nr. L 124 van 05/05/1989 blz. 0001 - 0007
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 18 blz. 0234
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 18 blz. 0234
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de zijdelingse afscherming ( zijdelingse beschermingsinrichtingen ) bij bepaalde motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 89/297/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),
In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat het van belang is de maatregelen vast te stellen die ertoe bestemd zijn de interne markt geleidelijk tot stand te brengen in de loop van een periode die eindigt op 31 december 1992; dat de interne markt een ruimte zonder interne grenzen omvat waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal gewaarborgd is;
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan voerOverwegende dat de technische voorschriften waaraan voertuigen overeenkomstig de nationale wetgeving moeten voldoen, onder meer betrekking hebben op de zijdelingse beschermingsinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het daarom noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften vaststellen, hetzij in aanvulling op, hetzij in plaats van de bestaande voorschriften, met name ten einde voor elk voertuigtype de uitvoering mogelijk te maken van de EEG-typegoedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de
Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 4 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG ( 5 );
Overwegende dat het ter verhoging van de verkeersveiligheid noodzakelijk is om alle voertuigen van zwaardere gewichtscategorieën met zijdelingse beschermingsinrichtingen uit te rusten ten einde de niet beschermde weggebruikers ( voetgangers, fietsers, bromfietsers en motorrijders ) op doelmatige wijze te beschermen tegen het gevaar onder de zijkant van deze voertuigen te geraken;
Overwegende dat om praktische redenen voor de toepassing van deze richtlijn ten aanzien van nieuwe typegoedkeuringen en nieuwe voertuigen verschillende termijnen dienen te worden vastgesteld;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen de wederzijdse erkenning van de door elk van de Lid-Staten op basis van gemeenschappelijke voorschriften uitgevoerde controles met zich brengt,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1 In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder "voertuig'', In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder "voertuig'', elk motorvoertuig van de categorieën N2 en N3 en aanhangwagens van de categorieën O3 en O4, zoals omschreven in bijlage I van Richtlijn 70/156 /EEG, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, met of zonder carrosserie en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur .
Artikel 2 1 . De Lid-Staten mogen de EEG - of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om met de zijdelingse beschermingsinrichtingen verband houdende redenen indien dat voertuig aan de in de bijlage vermelde voorschriften voldoet .
2 . De Lid-Staten mogen de verkoop, de inschrijving, het in het verkeer brengen of het gebruik van een voertuig om met de zijdelingse beschermingsinrichtingen verband houdende redenen weigeren noch verbieden, indien dat voertuig aan de in de bijlage vermelde voorschriften voldoet.
Artikel 3 De Lid-Staat die tot EEG-goedkeuring is overgegaan, treft de nodige maatregelen om op de hoogte te worden gesteld van elke wijziging van een onderdeel of kenmerk dat in de bijlage is vermeld . De bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat beoordelen of het gewijzigde type moet worden onderworpen aan nieuwe proefnemingen aan de hand waarvan een nieuw keuringsrapport wordt opgesteld . Indien uit de proefnemingen blijkt dat niet aan de voorschriften van deze richtlijn is voldaan, wordt de wijziging niet toegestaan .
Artikel 4 1 . Met ingang van 1 juni 1990 mogen de Lid-Staten :
-
-voor een type voertuig waarvan de zijdelingse beschermingsonderdelen niet voldoen aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn, niet langer het in artikel 10, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde document afgeven,
-
-voor een type voertuig waarvan de zijdelingse beschermingsonderdelen niet voldoen aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn, de nationale typegoedkeuring weigeren .
2 . Met ingang van 1 mei 1991 mogen de Lid-Staten het voor de eerste maal in het verkeer brengen verbieden van voertuigen waarvan de zijdelingse beschermingsonderdelen niet voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn .
Artikel 5 De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de in de bijlage vervatte voorschriften aan de technische vooruitgang aan te passen, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .
Artikel 6 1 . De Lid-Staten doen de nodige bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 oktober 1989 aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .
2 . De Lid-Staten zien erop toe dat de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen, aan de Commissie wordt meegedeeld .
Artikel 7 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Luxemburg, 13 april 1989 .
Voor de Raad
De Voorzitter
P . SOLBES
( 1 ) PB nr . C 265 van 5 . 10 . 1987, blz . 21 .
( 2 ) PB nr . C 94 van 11 . 4 . 1988, blz . 23 .
( 3 ) PB nr . C 80 van 28 . 3 . 1988, blz . 17.(4 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970, blz . 1 .
( 5 ) PB nr . L 220 van 8 . 8 . 1987, blz . 44 . BIJLAGE TECHNISCHE EISEN VOOR ZIJDELINGSE AFSCHERMINGEN 1 .
Algemene voorschriften en definities
1.1 .
Elk voertuig van categorie N2, N3, O3 of O4 moet zodanig zijn gebouwd en/of uitgerust dat onbeschermde weggebruikers ( voetgangers, fietsers, bromfietsers en motorrijders ) doelmatig worden beveiligd tegen het gevaar dat zij kunnen lopen zijdelings onder het voertuig te raken en door de wielen te worden gegrepen (;).
Deze richtlijn is niet van toepassing op :
-
-trekkers van opleggers;
-
-aanhangwagens die speciaal zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van lange ondeelbare voorwerpen zoals boomstammen, stalen staven, enz .;
-
-voor speciale doeleinden ontworpen en gebouwde voertuigen waarbij het, om praktische redenen, niet mogelijk is zijdelingse afscherming aan te brengen .
1.2 .
Een voertuig wordt geacht aan de eisen van punt 1.1 te voldoen, indien de zijdelingse delen bescherming bieden overeenkomstig de bepalingen van onderstaande punten .
1.3 .
Definities
1.3.1 .
Voertuigtype voor wat betreft de zijdelingse afscherming
De term "voertuigtype voor wat de zijdelingse afscherming betreft'' betekent voertuigen die, voor wat betreft de volgende hoofdeigenschappen, geen verschillen vertonen :
breedte van de achteras, constructie, afmetingen, vorm en materialen van carrosserie en chassis, veerkarakteristieken van het voertuig, voor zover deze van invloed zijn op de eisen van punt 2 .
1.3.2 .
Onder "gewicht in onbeladen toestand'' wordt verstaan het gewicht van het bedrijfsklare, onbemande en ongeladen voertuig, maar voorzien van brandstof, koelvloeistof, smeerolie, werktuigen en reservewiel, indien deze door de autofabrikant als standaarduitrusting worden geleverd .
1.4 .
Positie van het voertuig
Bij beproeving op de overeenstemming met de technische specificaties van punt 2 moet het voertuig als volgt zijn geplaatst :
-
-het voertuig wordt op een horizontaal en vlak oppervlak geplaatst;
-
-de gestuurde wielen staan in de stand voor rechtuit rijden;
-
-het voertuig is niet geladen;
-
-opleggers worden op hun steunen geplaatst, waarbij de laadvloer horizontaal moet zijn .
2 .
Zijdelingse afscherming door een speciale voorziening ( zijdelingse beschermingsinrichting )
2.1 .
De inrichting mag de totale breedte van het voertuig niet vergroten en het hoofddeel van het buitenoppervlak daarvan mag niet meer dan 120 mm binnenwaarts ten opzichte van het buitenvlak ( op de maximale breedte ) van het voertuig liggen . Het voorste uiteinde van de inrichting mag, overeenkomstig de punten 2.4.2 en 2.4.3, bij bepaalde voertuigen naar binnen zijn omgezet . Het achterste uiteinde mag niet meer dan 30 mm binnenwaarts ten opzichte van het buitenvlak van de achterbanden ( de bolling van de banden nabij de grond buiten beschouwing gelaten ) zijn gelegen over ten minste de achterste 250 mm .
2.2 .
Het buitenoppervlak van de inrichting moet glad, vrijwel vlak of horizontaal gegolfd zijn en zo veel mogelijk ononderbroken van voor naar achter doorlopen; aangrenzende delen mogen echter een overlapping vormen, op voorwaarde dat de overlappende rand achterwaarts of omlaag is gericht, of er mag een opening overblijven van ten hoogste 25 mm ( gemeten in de lengterichting ), op voorwaarde dat het achterste gedeelte niet buiten het voorste deel uitsteekt; bolle koppen van bouten of klinknagels mogen niet meer dan 10 mm buiten het oppervlak uitsteken en andere delen mogen eveneens 10 mm uitsteken indien zij glad zijn en op gelijke wijze zijn afgerond; alle buitenranden en -hoeken moeten zijn afgerond met een straal van ten minste 2,5 mm ( beproefd zoals voorgeschreven in Richtlijn 74/483/EEG ($)).
(;) Deze richtlijn belet geen enkel land aanvullende voorschriften uit te vaardigen voor de voertuigdelen vóór de voorwielen en de achterwielen .
($) PB nr . L 266 van 2 . 10 . 1974, blz . 4 .
2.3 .
De inrichting kan bestaan uit een doorlopend vlak oppervlak of een of meer horizontale profielen, of een combinatie van beide; indien van profielen gebruik wordt gemaakt, mogen deze niet meer dan 300 mm van elkaar liggen en moeten zij een hoogte hebben van ten minste
-
-50 mm bij voertuigen van de categorieën N2 en O3;
-
-100 mm, en in hoofdzaak vlak zijn bij voertuigen van de categorieën N3 en O4; combinaties van vlakken en profielen moeten een doorlopende zijkantafscherming vormen, die echter moet voldoen aan de bepalingen van punt 2.2 .
2.4.
De voorrand van de zijdelingse afscherming moet als volgt zijn geconstrueerd :
2.4.1 .
De positie moet als volgt zijn :
2.4.1.1 .
bij een motorvoertuig : ten hoogste 300 mm achter het verticale dwarsvlak dat raakt aan het achterste gedeelte van de band van het wiel dat zich onmiddellijk vóór de zijdelingse bescherming bevindt;
2.4.1.2 .
bij een aanhangwagen met trekstang : ten hoogste 500 mm achter het vlak omschreven in punt 2 .4.1.1;
2.4.1.3 .
bij een oplegger : ten hoogste 250 mm achter het middendwarsvlak door de steunen, voor zover er steunen aanwezig zijn; in elk geval mag de afstand van de voorrand tot het dwarsvlak door het middelpunt van de koppelingspen in de meest achterwaartse stand niet meer bedragen dan 2,7 m .
2.4.2 .
Wanneer de voorrand zich in overigens open ruimte bevindt, moet deze rand bestaan uit een doorlopend verticaal profiel dat zich over de volle hoogte van de zijdelingse beschermingsinrichting uitstrekt; de buiten - en voorvlakken bij de categorieën N2 en O3 moeten achterwaarts gemeten ten minste 50 mm groot zijn en 100 mm binnenwaarts zijn omgezet . Bij de categorieën N3 en O4 moeten zij achterwaarts gemeten ten minste 100 mm groot zijn en 100 mm binnenwaarts zijn omgezet .
2.4.3 .
Bij een motorvoertuig waarbij de 300 mm-maat van punt 2.4.1.1 binnen de cabine valt, moet de zijdelingse beschermingsinrichting zodanig zijn geconstrueerd dat deze op het plaatwerk van de cabine aansluit en zo nodig over een hoek van niet meer dan 45g naar binnen is omgezet . Er is een overlangse opening van 100 mm toegestaan tussen de voorrand en de beplating van de cabine bij verend opgehangen of kantelcabines . In dit geval zijn de voorschriften van punt 2.4.2 niet van toepassing .
2.4.4 .
Bij een motorvoertuig waarbij de 300 mm-maat van punt 2.4.1.1 achter de cabine valt en de zijdelingse beschermingsinrichting, naar keuze van de fabrikant, zich naar voren uitstrekt zoals aangegeven in punt 2.4.3, dient voldaan te worden aan de bepalingen van punt 2.4.3 .
2.5 .
De achterrand van de zijdelingse beschermingsinrichting mag zich niet meer dan 300 mm vóór het verticale dwarsvlak bevinden dat raakt aan het meest naar voren gelegen deel van de band van het onmiddellijk daarachter gelegen wiel; op de achtergrond is geen doorlopend verticaal profiel nodig .
2.6 .
De onderrand van de zijdelingse beschermingsinrichting mag zich op geen enkel punt verder dan
550 mm van de grond bevinden .
2.7 .
De bovenrand van de zijdelingse beschermingsinrichting mag zich niet verder dan 350 mm onder dat gedeelte van de constructie van het voertuig bevinden dat gesneden of geraakt wordt door een verticaal raakvlak aan het buitenoppervlak van de banden - een bolling van de band boven de grond buiten beschouwing gelaten -, met uitzondering van de volgende gevallen :
2.7.1 .
Indien het in punt 2.7 bedoelde vlak de voertuigconstructie niet snijdt, moet de bovenrand op één lijn liggen met het oppervlak van de laadvloer, of zich op 950 mm van de grond bevinden, indien deze afstand kleiner is .
2.7.2 .
Indien het in punt 2.7 bedoelde vlak de voertuigconstructie snijdt op een hoogte van meer dan 1,3 m boven de grond, moet de bovenrand van de zijdelingse beschermingsinrichting zich ten minste 950 mm boven de grond bevinden .
2.7.3 .
Bij een voertuig dat niet slechts is aangepast, maar speciaal ontworpen en gebouwd is voor het vervoer van een container of een afneembare opbouw, kan de bovenrand van de zijdelingse beschermingsinrichting worden bepaald overeenkomstig de punten 2.7.1 en 2.7.2, waarbij de container of de opbouw als deel van het voertuig wordt beschouwd .
2.8 .
Zijdelingse beschermingsinrichtingen moeten van wezenlijk stijve constructie zijn en stevig zijn bevestigd ( zodat zij bij normaal gebruik van het voertuig niet los kunnen trillen ) en, behalve voor wat betreft de delen vermeld in punt 2.9, zijn vervaardigd van metaal of een ander geschikt materiaal .
De zijdelingse beschermingsinrichting wordt geschikt geacht, indien deze een horizontale statische kracht van 1 kN kan weerstaan die loodrecht wordt uitgeoefend op een willekeurig punt van het buitenoppervlak door het middelpunt van een druklichaam met een ronde en platte voorzijde en met een doorsnede van 220 +/- 10 mm en indien de doorbuiging van de inrichting onder belasting niet meer bedraagt dan :
-
-30 mm over de achterste 250 mm van de inrichting, en
-
-150 mm over het resterend gedeelte van de inrichting .
2.8.1 .
Bovenstaande eis kan worden gecontroleerd aan de hand van berekeningen .
2.9 .
Permanent op het voertuig aangebrachte componenten, zoals accuhuis, lucht - en brandstofreservoirs, lampen, reflectoren, reservewielen en gereedschapskisten kunnen in de zijdelingse beschermingsinrichting worden opgenomen, op voorwaarde dat zij aan de afmetingen voorgeschreven bij deze richtlijn voldoen . Wat betreft de openingen, dient het bepaalde in punt 2.2 te worden toegepast .
2.10 .
De zijdelingse beschermingsinrichting mag niet worden gebruikt voor bevestiging van rem -, lucht - of hydraulische leidingen .
3 .
In afwijking van bovenstaande bepalingen behoeven voertuigen van onderstaande typen uitsluitend te voldoen aan de daarvoor aangegeven specifieke eisen :
3.1 .
Een uitschuifbare aanhangwagen moet voldoen aan alle eisen van punt 2, indien de aanhangwagen op minimale lengte is gebracht; bij verlenging moeten de zijdelingse beschermingsinrichtingen voldoen aan de eisen van de punten 2.6, 2.7 en 2.8 en van 2.4 of 2.5, maar niet noodzakelijk aan beide laatstgenoemde punten . Bij verlenging van de aanhangwagen mogen geen openingen in de lengte van de zijdelingse beschermingsinrichtingen ontstaan .
3.2 .
Een tankwagen, dat wil zeggen een voertuig dat uitsluitend is ontworpen voor het vervoer van vloeibare stoffen in een gesloten tank die permanent op het voertuig is bevestigd en is uitgerust met slang - of pijpaansluitingen voor het laden en lossen, moet zijn uitgerust met zijdelingse beschermingsinrichtingen die, voor zover praktisch uitvoerbaar, voldoen aan alle eisen van punt 2; van deze voorschriften mag slechts worden afgeweken voor zover de gebruiksvereisten dit noodzakelijk maken .
3.3 .
Bij een voertuig met uitschuifbare steunen met het oog op een verhoogde stabiliteit tijdens het laden, lossen of andere verrichtingen waarvoor het voertuig is ontworpen, mag de zijdelingse beschermingsinrichting extra openingen vertonen voor zover deze voor het uitsschuiven van de steunen noodzakelijk zijn .
3.4 .
Bij een voertuig dat is uitgerust met verankeringspunten voor rij-op-/rij-af-vervoer, zijn openingen in de zijdelingse beschermingsinrichtingen toegestaan voor het doortrekken en spannen van bevestigingskabels .
4 .
Indien de zijkanten van het voertuig zodanig zijn ontworpen en/of uitgerust dat de combinatie van samenstellende delen door hun vorm en eigenschappen voldoen aan de eisen van punt 2, mogen zij worden beschouwd als vervanging van de zijdelingse beschermingsinrichtingen .
5 .
Verzoek om EEG-goedkeuring
5.1 .
De aanvraag om EEG-goedkeuring van een voertuigtype voor de zijdelingse beschermingsinrichting moet worden ingediend door de fabrikant van het motorvoertuig of door zijn gevolmachtigde .
5.2 .
Het verzoek moet vergezeld gaan van de volgende documenten ( in drievoud ) en gegevens :
5.2.1 .
Een beschrijving van het voertuig beschouwd vanuit de criteria vermeld in punt 1.4.1, met maatschetsen en foto's of perspectieftekeningen van de uiteengenomen delen van de zijkanten van het voertuig . De nummers en/of symbolen die kenmerkend zijn voor het type voertuig moeten worden vermeld .
5.2.2 .
Een technische beschrijving van delen die zijdelingse bescherming verlenen, voorzien van voldoende gedetailleerde gegevens .
5.3 .
Een voor het goed te keuren type representatief voertuig moet aan de Een voor het goed te keuren type representatief voertuig moet aan de technische dienst die voor de goedkeuringsproeven verantwoordelijk is, ter beschikking worden gesteld .
6 .
EEG-goedkeuring
6.1 .
Het EEG-goedkeuringsformulier voor het voertuigtype moet voorzien zijn van een bijlage opgesteld overeenkomstig het in het aanhangsel weergegeven model .
Aanhangsel ( MODEL )
[maximumformaat A4 : ( 210×297 mm )]
e . . .
(¹)
BIJLAGE BIJ HET EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VAN EEN TYPE VOERTUIG VOOR WAT DE ZIJDELINGSE BESCHERMINGSINRICHTINGEN BETREFT
( Artikel 4, lid 2, en artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan )
EEG-goedkeuringsnummer :
Uitbreidingsnummer : .
1 .
Handels - of merknaam van het voertuig : .
2 .
Type voertuig en categorie : .
3 .
Naam en adres van de fabrikant : .
.
.
4 .
Eventueel naam en adres van diens gevolmachtigde : .
.
5 .
Kenmerken van de delen die zijdelingse bescherming verschaffen : .
.
6 .
Voertuig voor EEG-goedkeuring aangeboden op : .
.
7 .
Technische dienst belast met de EEG-goedkeuringsproeven : .
.
8 .
Datum van het beproevingsrapport van de technische dienst : .
9 .
Nummer van het beproevingsrapport van de technische dienst : .
10 .
Reden(en ) van de uitbreiding van de EEG-goedkeuring ( indien van toepassing ): .
.
11 .
EEG-goedkeuring/Uitbreiding van de goedkeuring voor wat de zijdelingse beschermingsinrichting betreft, verleend/afgewezen (²).
12 .
Plaats : .
13 .
Datum : .
14 .
Handtekening : .
15 .
Als bijlage een lijst van documenten die het EEG-goedkeuringsdossier vormen en die zijn gedeponeerd bij de bevoegde autoriteit die de goedkeuring heeft verleend; een afschrift hiervan wordt op aanvraag beschikbaar gesteld .
16 .
Eventuele opmerkingen : .
.
.(¹) Naam van de overheidsdienst .
(²) Doorhalen wat niet van toepassing is . Voorbeeld RICHTLIJN 89/297/EEG
EEG-GOEDKEURING/UITBREIDING Nr . . . . .
TYPE : . . . .
Overzicht van documenten in de bijlage
Totaal aantal bladzijden van het dossier
Totaal aantal bladzijden van het dossier :
9 .
Aantal bladzijden van de beschrijving :
4 .
Aantal bladzijden van de tekeningen :
4 .
Aantal foto's :
1 .
Bladzijde
-
-Algemeen .
1
-
-Algemene beschrijving van het voertuig .
2
-
-Gewichten en afmetingen .
2
-
-Beschrijving van de zijdelingse beschermingsinrichting .
3
Verstrekte tekeningen en foto's :
-
-tekeningen van de montage van de inrichting : 031.3.046 ( twee bladzijden formaat A 4 );
031.3.047 ( twee bladzijden formaat A 5 );
-
-foto('s ): 031.13.027 ( één ).
Op alle documenten, tekeningen en foto's moet het EEG-goedkeuringsnummer/uitbreidingsnummer worden vermeld .
Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.
De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.
Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.
De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.