Additionele artikelen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

I: Tijdelijke handhaving bestaande autoriteiten

Alle bestaande autoriteiten blijven voortduren, totdat zij door andere, volgens deze Grondwet, zijn vervangen.

II: Tijdelijke handhaving bestaande wetgeving, reglementen en besluiten

Alle op het oogenblik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten worden gehandhaafd, totdat zij achtervolgens door andere worden vervangen.

III: Opheffing heerlijke regten; Schadeloosstelling

De heerlijke regten betreffende voordragt of aanstelling van personen tot openbare betrekkingen zijn afgeschaft.

De opheffing der overige heerlijke regten en de schadeloosstelling der eigenaren kunnen door de wet worden vastgesteld en geregeld.

IV: Bepaling omtrent onteigening

Artikel 151 der Grondwet is niet toepasselijk ten aanzien van aardhaling, ingeval de specie wordt genomen van gronden, waarop de verplicbting tot levering tegen of zonder vergoeding, krachtens gewoonte of verordening, zoowel als uit anderen hoofde, in 1886 rustte.

V: Bepaling omtrent vernietiging of onbruikbaar maken persoonlijk eigendom

Het eerste lid van artikel 152 blijft buiten toepassing, totdat de wettelijke regeling omtrent de gevallen waarin geene schadeloosstelling in geval van vernietiging of voortdurende of tijdelijke onbruikbaarmaking van eigendom verleend wordt, zal zijn in werking getreden.

VI: Roulatie leden Eerste en Tweede Kamer

Behoudens het recht des Konings tot ontbinding, blijft de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zooals zij op het tijdstip der afkondiging van de wet houdende veranderingen in de Grondwet, is samengesteld, bestaan tot op den dag der in de laatste zinsnede bedoelde opening van de zitting der Staten-Generaal.

Zijn voor dien dag verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, dan geschieden deze, met inbegrip van het onderzoek van de geloofsbrieven, volgens de op den dag der genoemde afkondiging bestaande kiezerslijsten en geldende bepalingen. De Koning bepaalt het tijdstip der opening van de Kamers, zoo kort mogelijk na de verkiezingen in artikel XI bedoeld.

VII: Voorlopig kiesreglement

Met afwijking van bovenstaand artikel II, wordenin de Kieswet, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht:

Artikel 1 wordt gelezen als volgt, enz.

VIII: Veranderingen in de Provinciale Wet

Met afwijking van bovenstaand artikel II, worden in de Provinciale Wet, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht:

Artikel 3 wordt gelezen, enz.

IX: Bepalingen omtrent de Gemeentewet

Met afwijking van artikel II, worden in de Gemeentewet, totdat de wet daaromtrent nader zal hebben beschikt, de volgende veranderingen gebracht:

Artikel 5 wordt gelezen, enz.

X: Herziening kiezerslijsten

Na afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, heeft eene herziening plaats van de kiezerslijsten overeenkomstig de Kieswet, gelijk zij bij artikel VII is gewijzigd.

Voor de herziening van de kiezerslijsten worden de termijnen, genoemd in artikel 2, 8, derde (thans tweede) lid, 22 en 24 dier wet, gesteld op den 21sten dag na de bedoelde afkondiging. De kiezerslijsten worden vastgesteld uiterlijk op den 49sten en definitief van kracht op den 103den dag na die afkondiging.

De termijnen in de artikelen 28, tweede en derde lid, 29, 30, 31 en 38 der Kieswet gesteld, worden berekend alsof de dag der vaststelling was 22 Maart.

De eerstvolgende herziening van de kiezerslijsten heeft plaats in 1919.

De in artikel 131 der Gemeentewet bedoelde verkiezing blijft geschieden volgens de bepalingen welke gelden op den dag der in den aanhef bedoelde afkondiging, maar volgens de kiezerslijsten zooals deze nieuw worden vastgesteld.

XI: Verkiezingen na herziening kiezerslijsten

De verkiezingen voor de nieuwe Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben plaats binnen een jaar na die afkondiging.

XII: Tussentijdse lokale of provinciale verkiezingen

De Provinciale Staten en de gemeenteraden blijven, zooals zij op het tijdstip der afkondiging van de wetten houdende veranderingen in de Grondwet zijn samengesteld, bestaan, de Provinciale Staten tot den eersten Dinsdag van Juli 1919, de gemeenteraden tot den eersten Dinsdag van September van datzelfde jaar. Op genoemde dagen worden zij ontbonden. Zijn voor die dagen verkiezingen noodig ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om eene andere reden openvallen, dan geschieden deze, met inbegrip van het onderzoek van de geloofsbrieven, volgens de op den dag der genoemde afkondiging bestaande kiezerslijsten en geldende bepalingen.

XIII: Onderwijsbepaling

Binnen drie jaren na de afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, worden door den Koning de noodige wetsvoorstellen voorgedragen, ter uitvoering van het aangaande het algemeem vormend lager onderwijs bepaalde in artikel 192, vierde, vijfde, zesde en zevende lid der Grondwet.