Brief houdende intrekking van het wetsontwerp - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot opneming in de Grondwet van een bepaling inzake andere territoriale openbare lichamen in plaats van provincies of gemeenten

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 9

BRIEF HOUDENDE INTREKKING VAN HET WETSONTWERP De vroegere stukken zijn gedrukt in

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de zittingen 1975-1976, 1976-1977 en 1977-1978

's-Gravenhage, 15 april 1981

In navolging van de Staatscommissie-Cals/Donner is in 1976, tegelijk met de andere grondwetsherzieningsvoorstellen inzake lagere openbare lichamen, een ontwerp (13992) ingediend, dat het mogelijk zou maken bij de wet andere territoriale openbare lichamen in plaats van bestaande provincies of gemeenten in te stellen. In de memorie van toelichting werd opgemerkt dat de reorganisatie van het binnenlands bestuur zoals die de Regering toen voor ogen stond, ook zonder deze grondwettelijke mogelijkheid gerealiseerd zou kunnen worden. Hoewel onze ambtsvoorgangers ook anderszins geen concrete situaties voor ogen stonden waarin deze bepaling toepassing zou kunnen vinden, werd het echter niet uitgesloten geacht dat deze zich in de toekomst zouden voordoen. De Regering achtte het derhalve voor de toekomstige wetgever wenselijk dat hij de mogelijkheid zou hebben in voorkomende gevallen provincies of gemeenten door andere bestuursvormen te vervangen. In het voorlopig verslag van de Tweede Kamer werd door verscheidene fracties de zin van de voorgestelde grondwetsbepaling betwijfeld. Na kennis genomen te hebben van de memorie van antwoord van onze ambtsdragers, bleken de fracties die in het eindverslag wederom aan het woord kwamen, niet overtuigd door de argumenten van de Regering. Daarbij speel-de voor deze fracties een belangrijke rol dat de voorgestelde reorganisatie van het binnenlands bestuur ook zonder toepassing van de voorgestelde grondwetsbepaling zijn beslag zou kunnen krijgen. De leden van de fractie van de P.v.d.A. verbonden daaraan de suggestie de behandeling van het wetsontwerp uit te stellen.

Wij hebben deze suggestie gevolgd. Ook naar ons oordeel kon pas nadat meer duidelijkheid omtrent de uiteindelijke vormgeving van de reorganisatie van het binnenlands bestuur zou zijn ontstaan, beoordeeld worden of het wenselijk zou zijn de wetgever de ingrijpende bevoegdheid te verlenen die in het wetsontwerp is voorzien. Ook tijdens de discussie in de Eerste Kamer over de grondwetsherzieningsontwerpen inzake provincies, gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen, hebben wij aan dit uitgangspunt vastgehouden. Zo Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13992, nr. 9

werd in de memorie van antwoord op wetsontwerp 13995 (samenwerking en geschillen tussen openbare lichamen) naar aanleiding van de vraag of het niet de voorkeur zou verdienen wetsontwerp 13992 in te trekken, geantwoord dat weliswaar voortgang was gemaakt met de bestuurlijke reorganisatie, maar dat nog niet een zodanige duidelijkheid daaromtrent was verkregen dat het aangewezen zou zijn wetsontwerp 13992 reeds in te trekken. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 april 1980 werd door de Eerste Kamer een motie-Wiebenga (13995, nr. 11c) aanvaard waarin de Eerste Kamer de Regering verzocht wetsontwerp 13992 in te trekken. In de discussie over deze motie is van de zijde van de Regering opgemerkt dat deze motie enigszins voorbarig was, omdat de discussie in de Tweede Kamer over wetsontwerp 13992 nog niet was voltooid. Sinds de behandeling van de grondwetsherzieningsontwerpen in de Eerste Kamer in april 1980, is belangrijke voortgang geboekt met de parlementaire behandeling van de reorganisatie van het binnenlands bestuur. Niet alleen werden door de Regering op 25 november 1980 de memorie van antwoord en een nota van wijzigingen aangeboden, ook de Tweede Kamer heeft op 20 januari 1981, door het aanvaarden van de motie-Evenhuis tijdens de behandeling van de Vraagpuntennota Provinciale indeling, een duidelijke uitspraak gedaan over de bestuurlijke reorganisatie. Hoewel ongetwijfeld nog een diepgaande discussie nodig zal zijn voordat omtrent dit veelomvattende en belangrijke onderwerp beslissingen kunnen worden genomen, zijn wij van oordeel dat, nu zowel de Tweede Kamer als de Regering hierover een standpunt heeft ingenomen, een besluit kan worden genomen ten aanzien van de voortzetting van de behandeling van wetsontwerp 13992. Het lijkt, gelet op de huidige stand van zaken in de discussie over de reorganisatie van het binnenlands bestuur, niet langer wenselijk om naast de thans op dit punt aanhangige voorstellen nog een ontwerp tot grondwetsherziening te handhaven dat voor de realisering van die voorstellen niet nodig is en mogelijkheden opent die met de grondgedachten van die voorstellen niet in overeenstemming zijn. Daartoe gemachtigd door Hare Majesteit de Koningin blijkens kabinetsrescript van 3 april 1981, nr. 109, hebben wij derhalve de eer u te berichten dat het ontwerp van wet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot opneming in de Grondwet van een bepaling inzake andere territoriale openbare lichamen in plaats van provincies of gemeenten, bij dezen wordt ingetrokken.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 13992, nr. 9

 
 
 

2.

Meer informatie