Eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake uitzonderingstoestanden

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr.9

EINDVERSLAG Vastgesteld 12 maart 1980

In de bijzondere commissie voor de grondwetsherziening bleken twee fracties nog behoefte te hebben de Regering nadere vragen en opmerkingen voor te leggen. Met de beantwoording daarvan zal -zo verklaart genoemde commissie -de openbare behandeling van dit wetsontwerp voldoende zijn voorbereid.

1 Samenstelling: Bakker (CPN), Abma (SGP), Van Thijn (PvdA), voorzitter, Geurtsen (VVD), Veerman (CDA), Rietkerk (VVD), Roethof (PvdA), Haas-Berger (PvdA), Kappeyne van de Coppello (VVD), ondervoorzitter, Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Aarts (CDA), Waltmans (PPR), Patijn (PvdA), De Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), Van den Broek (CDA), Eversdijk (CDA), Faber (CDA), Brinkhorst (D'66) enNijpels(VVD).

Algemeen De leden van de C.D.A.-fractie hadden met belangstelling en in grote lijnen met instemming kennis genomen van de memorie van antwoord. Het was deze leden echter opgevallen dat noch in de tekst van de artikelen, noch in die van de toelichting, is ingegaan op de rol van de media en op de wijze waarop de overheid bij noodtoestanden hierop kan inspelen. Kunnen de bewindslieden hier, in het verband met de Grondwet, nog een toelichting op geven? Nadat het voorlopig verslag was vastgesteld, had, zo deelden de leden van de V.V.D.-fractie mee, de bijzondere commissie een commentaar ontvangen van mr. Th. J. Clarenbeek, welk commentaar naderhand gepubliceerd is in het Nederlands Juristenblad van 22/29 december 1979. Genoenv de leden wilden gaarne eraan meewerken dat in dit eindverslag nog enige punten werden aangesneden naar aanleiding van dat commentaar en zij verzochten de bewindslieden reeds nu om een overzicht van alle tot op heden gecodificeerd staatsnoodrecht met een opgave van de bijzondere omstandigheden waarvoor die bepalingen gelden en van die bepalingen die in de toekomst geacht moeten worden de uitzonderingstoestanden, als in het eerste lid voorgesteld, te regelen. Maakt het door de Regering voorgestelde systeem het mogelijk dat er in ons land tegelijkertijd meer dan één uitzonderingstoestand heerst, bij voorbeeld Havennood, Vervoersnood, Rechtsplegingsnood, en Staat van beleg?

De beperking tot lagere corporaties Waarom gaan de bewindslieden bij de in artikel 5.2.6, lid 2, genoemde afwijkingen inzake de bevoegdheden van besturen van provincies, gemeenten en andere territoriale lichamen niet in op de rol van functionele corporaties Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15681, nr. 9

zoals de SER, produkt-en bedrijfschappen? In uitzonderingstoestanden kan, aldus de leden van de C.D.A.-fractie, toch ook van beschikkingen van deze organen afgeweken worden?

Bevoegdheden van het militair gezag De instemming van de leden van de C.D.A.-fractie gold in de eerste plaats de opvatting van de Regering dat ook in uitzonderingstoestanden een ander gezag, i.c. het militaire, aan de politiek verantwoordelijke regering onderworpen blijft. Genoemde leden deelden dit standpunt volledig.

Bevoegdheden van de Staten-Generaal Bij de leden van de C.D.A.-fractie rees de vraag of in alle omstandigheden de inschakeling van de Staten-Generaal ten aanzien van het voortduren van een uitzonderingstoestand mogelijk is. Hoe te handelen bij fysieke onmogeheid van de Staten-Generaal bijeen te komen?

Hoe denkt de Regering over de wenselijkheid om -zo al niet in de tekst van de Grondwet dan toch in antwoord op dit verslag -te verklaren dat elke overeenkomst met een bezetter door het parlement moet worden goedgekeurd? Hier hoort dan bij dat die goedkeuring niet gegeven kan worden in een vergadering waarbij troepen van de bezetter op een of andere manier een dreiging uitoefenen, ook al gaat dat dan onder het mom van «bescherming» of iets dergelijks.

Lijst van op te heffen grondrechten De leden van de C.D.A.-fractie stelden vast dat de Regering terecht de rechtswaarborgen van artikel 1.14 handhaaft bij uitzonderingstoestanden. Zij vernamen echter wel gaarne hoe de Regering de positievan de rechter in de uitzonderingstoestand met betrekking tot de onder 1.14 behorende gevallenziet. Maakt het niet noemen van artikel 1.14 in artikel 5.2.6, lid 2, niet een wijziging noodzakelijk van artikel 57 van de Oorlogswet en van artikel 24 van de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag?

De voorzitter van de commissie, VanThijn De griffier van de commissie, De Beaufort

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15681, nr. 9

 
 
 

2.

Meer informatie