Nota naar aanleiding van het eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de werkwijze van de Staten-Generaal

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 10

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG Ontvangen 31 oktober 1979

Het verheugt ons, dat de leden van de CD.A-fractie ten aanzien van vele punten instemden met de inhoud van de memorie van antwoord op het voorlopig verslag inzake het onderhavige wetsontwerp. Inzake artikel 3.2.5, eerste lid, merkten zij op er niet van overtuigd te zijn dat de door hen voorgestelde toevoeging «en hebben daarin een raadgevende stem» niet beter de inhoud van het aandeel van de bewindslieden aan de beraadslagingen zou weergeven. Zij vroegen zich daarbij af waarom de Regering het advies van de staatscommissie niet heeft overgenomen aangezien uit de memorie van antwoord zou blijken dat beide formuleringen feitelijk hetzelfde beogen. Het was deze leden bovendien niet duidelijk waarom het begrip raadgevende stem ten onrechte zou suggereren dat toch van een bepaalde vorm van deelname aan de stemming sprake zou zijn. Blijkens het voorlopig verslag achtten de leden van de C.D.A.-fractie het gewenst aan de voorgestelde bepaling toe te voegen: «en hebben daarin een raadgevende stem». Zij beoogden dus niet een volledige aansluiting bij het advies van de staatscommissie, dat voor de Ministers en Staatssecretarissen niet de deelneming aan de beraadslaging vermeldt doch uitsluitend het hebben van een raadgevende stem. Wij blijven de voorkeur geven aan de voorgestelde formulering, het kunnen deelnemen aan de beraadslaging. Dit omvat uiteraard ook de bevoegdheid een raadgevende stem uit te brengen en die bevoegdheid behoeft bij de door ons gekozen redactie dus niet afzonderlijk te worden vermeld. Daarbij geeft naar ons oordeel die redactie de feitelijke gang van zaken beter weer dan in het voorstel van de staatscommissie het geval was. Zou de bevoegdheid een raadgevende stem uitte brengen wel speciaal worden genoemd, dan zou bovendien de onjuiste in-druk kunnen worden gewekt, dat de Ministers en Staatssecretarissen aan de stemmingen zouden kunnen deelnemen, zij het dat hun stemmen voor de bepaling van de uitslag van de stemming niet zouden meetellen.

De leden van de fractie van D'66 stelden nogmaals de vraag of het niet gewenst is om in de Grondwet de mogelijkheid van het geven van inlichtingen door ambtenaren op te nemen. Naar hun mening zou dit niet leiden tot een doorkruising van de politieke verantwoordelijkheid van bewindslieden, die hierdoor naar hun oordeel voor daden van beleid meer gestalte zou krijgen. Want daarover hebben zij realiter beslissingen genomen individueel dan wel collectief in het kabinet.

Tweede Kamer, zitting 1979-1980, 14224, nr. 10

Wij merken hiertegenover op, dat de voorgestelde bepaling de mogelijkheid van het geven van inlichtingen door ambtenaren aan de Kamers niet uitsluit. Evenwel brengt de verantwoordelijkheid van de bewindslieden met zich, dat ambtenaren daartoe slechts met toestemming van hun bewindsman mogen overgaan. Niet de ambtenaren doch de bewindslieden hebben immers de politieke verantwoordelijkheid jegens de Kamers, ook voor het handelen van de onder hen ressorterende ambtenaren. Die verantwoordelijkheid kan tot belangrijke politieke consequenties voor de bewindslieden leiden. Daarom achten wij het nodig dat de contacten van de Kamers met ambtenaren in beginsel via de betrokken Ministers en Staatssecretarissen blijven lopen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel

Tweede Kamer, zitting 1979-1980,14224, nr. 10

 
 
 

2.

Meer informatie