Derde nota van wijziging - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake provincies en gemeenten

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

22 en 14223. De leden van de fractie van het C.D.A. vroegen zich af of het niet beter is in het onderhavige wetsontwerp vast te leggen dat de zittingsduur van provinciale staten vier jaren is. Deze leden wezen er hierbij op dat de zittingsduur van provinciale staten indirect door de artikelen 3.1.3 en 3.1.6 op vier jaren wordt bepaald. Wij menen bij nadere overweging dat het inderdaad op de door deze leden aangevoerde grond juister is grondwettelijk vast te leggen, dat de zittingsduur van provinciale staten vier jaren is. Ook ten aanzien van de gemeenteraden wordt thans voorgesteld grondwettelijk vast te leggen dat de zittingsduur vier jaren is, hoewel daarvoor niet het argument geldt dat de Grondwet reeds elders impliciet deze zittingsduur bepaalt. Aangezien evenwel de zittingsduur een belangrijk element is van de verkiezing van vertegenwoordigende organen, is er, nu zulks ten aanzien van provinciale staten geschiedt, aanleiding die duur ook voor de gemeenteraden in de Grondwet vast te leggen. De mogelijkheid die in de thans bij nota van wijziging voorgestelde bepaling is voorzien om bij wet van deze hoofdregel inzake de zittingsduur af te wijken is met name noodzakelijk in verband met eventuele provinciale c.q. gemeentelijke herindelingen. Een dergelijke herindeling kan immers verkiezingen voor provinciale staten c.q. de gemeenteraden met zich mee brengen. De zittingsduur van de dan gekozen vertegenwoordigende organen dient aangepast te worden aan de nog resterende tijdsduur tot de eerstvolgende periodieke verkiezingen.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, A. A. M. van Agt De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel

Tweede Kamer, zitting 1978-1979,13990, nr. 11

 
 
 

2.

Meer informatie