De behandeling van de ontwerpen van (rijks-)wet: behandeling van 16057

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Aan de orde is de behandeling van de wetsontwerpen: Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van een bepaling betreffende de instelling van een of meer algemene, onafhankelijke organen voor het onderzoek van klachten betreffende overheidsgedragingen (16057); Instelling van het ambt van Nationa Ie ombudsman en wijziging van een aantal wetten (Wet Nationale om budsman)(14178). De beraadslaging wordt geopend. D Mevrouw Van der Meer (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Na jarenlange discussies is het nu zover dat de invoering van het instituut Nationale om-369

Van der Meer budsman per 1 januari 1982 zijn beslag kan krijgen. De positie van de burger diende en dient in haar afhankelijkheidsrelatie tot de overheid versterkt te worden. Aan het gevoel van machteloosheid van de burger in zijn confrontatie met de overheid, kan door de ombudsman iets worden gedaan. Immers, iedere burger krijgt het recht om de ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een administratief orgaan zich heeft gedragen. Na afloop van het onderzoek krijgt de verzoeker een rapport waarin de bevindingen en het oordeel van de ombudsman zijn weergegeven. De onafhankelijkheid van de ombudsman van de overheid -onder meer gesymboliseerd door de wijze van benoeming door de Tweede Kamer -moet voor de burger de waarborg zijn, dat zijn klachten over een administratief orgaan aan een zo objectief mogelijk oordeel worden onderworpen. Het is van groot belang voor de burger dat hij gehoor vindt bij een onafhankelijke instantie, daar waar voor zijn klachten geen rechtsgang (meer) openstaat, nu bij een toenemende hoeveelheid bepalingen het spoor eerder bijster kan raken en door een toenemende bureaucratisering hij zich machtelozer zal gaan voelen. Daarom juichen wij de oprichting van het instituut Nationale ombudsman toe. Dat dit wetsontwerp zou beogen aanvullende rechtsbescherming te geven tegen de overheid gaat ons te ver. De taak van de ombudsman is niet het plegen van rechtspraak. Zijn taak is belangenbescherming. Hij beoordeelt of het administratieve orgaan zich in een bepaald geval tegenover een individuele burger al dan niet behoorlijk heeft gedragen. Niet meer dan dat, echter ook niet minder. Hij kan geen straffen opleggen als zijn oordeel negatief uitvalt voor het betrokken administratief orgaan. Hij kan concluderen of de individuele burger naar 'redelijkheid en billijkheid' is behandeld en zo nodig op grond daar-van aanbevelingen doen aan het betrokken orgaan. Zijn conclusies of aanbevelingen hebben geen rechtsgevolg. Heeft de ombudsman of ombudsvrouw zijn of haar sporen eenmaal verdiend, dan zal daar een preventieve werking van uit kunnen gaan op de administratieve organen. Dat werd ook geconstateerd toen de effecten van de Wet AROB, door de uitspraken van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, meer bekendheid kregen. De positie van de Nationale ombudsman is een bijzondere. Daarvoor hoeft men alleen artikel 6 van het wetsontwerp te lezen. Een bijzondere positie moet blijkbaar worden voorzien van een bijzondere regeling van de rechtspositie, maar dat is geen novum. De ombudsman is geen ambtenaar, noch politieke ambtsdrager. Evenwel worden de bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers van overeenkomstige toepassing verklaard en en passant kijkt men ook naar artikel 12,2e lid van de Wet op de Rechterlijke Organisatie. Maar ook de positie van de ambtenaar is een bevoorrechte in de sollicitatieprocedure naar Nationale ombudsman. De ambtenaar loopt geen enkel risico mocht hij tot Nationale ombudsman of substituut-ombudsman worden benoemd. Hij gaat op non-actief en als zijn termijn afloopt c.q. hij niet wordt herbenoemd of bij ontslag, dan keert hij in zijn vorige functie terug. Bij de behandeling in de Tweede Kamer werd door de Minister van Binnenlandse Zaken aangevoerd dat anderen ook niet zo'n geweldig risico liepen omdat de Pensioenwet politieke ambtsdragers op de ombudsman van toepassing is. Dat is juist, maar de wachtgeldregeling is een financieel teruglopende zaak en de duur van het wachtgeld is gerelateerd aan de duur van de functie. Derhalve hebben ambtenaren een bevoorrechte positie. In artikel 3, 2e lid onder f worden situaties genoemd, waarin de ombudsman door de Tweede Kamer kan worden ontslagen. Indien het wetsontwerp 'onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen' in deze Kamer wordt aangenomen en zodra de wet in werking treedt, worden artikel 3 lid 2 onder f, maar ook artikel 4, eerste lid onder c van de onderhavige wet daaraan aangepast? Eenzelfde vraag zou ook kunnen worden gesteld met betrekking tot andere wetten, zoals artikel 13 van de Wet op de Rechtelijke Organisatie. Het instituut is een éénhoofdig orgaan. En het komt waarschijnlijk daardoor dat de vervangingsregeling minder sluitend is geregeld dan bij de colleges, als Raad van State en Hoge Raad. Artikel 9, lid 1, bepaalt dat de Tweede Kamer op verzoek van de ombudsman zo nodig een of meer personen tot substituut-ombudsman benoemt.

Stel nu, mogelijk een theoretisch geval, dat zo'n verzoek niet wordt gedaan. Dan is er dus geen substituut-ombudsman. Kan de bewindsman aangeven hoe de waarneming dan geregeld wordt? Ik denk hierbij aan artikel 9, lid 4, of artikel 10 lid 1, maar ook aan de gevallen van artikel 4, non-activiteit, en niet in de laatste plaats artikel 5 lid 2, non-activiteit van rechtswege. De ambtelijke commissie heeft een duidelijk rapport uitgebracht met betrekking tot de voorbereiding invoering ombudsman. De startformatie per 1 oktober 1981 wordt zo samengesteld dat de ombudsman de gelegenheid heeft zijn eigen organisatie te vormen. Een juist uitgangspunt, omdat zeker in de beginfase het team zo homogeen mogelijk moet zijn samengesteld, opdat zo optimaal mogelijk de aanloopproblemen het hoofd geboden kunnen worden. Er zijn met ingang van 1 januari 1982 7 zeer ervaren en 16 hoog gekwalificeerde medewerkers nodig, zo vermeldt het rapport. Kan de bewindsman aangeven, wat onder deze kwalificaties moet worden verstaan? De formatie zoals deze wordt voorzien voor 1982 is qua opbouwtopzwaar. Is het niet zinvoller eerst ervaring op te doen in en met het instituut, om zo tot een meer evenwichtige formatiete komen? De in het rapport geschetste voorlichtingscampagne, spreekt ons aan. Het is geen overbodige luxe, om op uitgebreide schaal aan de burger kenbaar te maken wat het instituut ombudsman is, wat de ombudsman kan doen, maar ook wat hij niet kan doen. Aan de overzijde werd er reeds de aandacht op gevestigd, dat de artikelen 14 en 16 bepaald gecompliceerd zijn. De Minister van Justitie heeft dat niet ontkend, en uiteengezet waarom een dergelijk gedetailleerde regeling zoals thans voorligt nodig is. Daarom is goede voorlichting aan de burger noodzakelijk, opdat niet de indruk mag postvatten dat de ombudsman net zo moeilijk benaderbaar is of onduidelijk is als het administratief orgaan waarover die burger nu juist een klacht heeft. Ook aan de relatie ombudsman lagere publiekrechtelijke lichamen dient in de voorlichtingscampagne aandacht te worden besteed. Door aanname van de amendementen-Stoffels en Nypels, is, mede door de publiciteit die eraan gegeven is, hier en daar de in-druk ontstaan dat de ombudsman van de aanvang aan ook met betrekking tot de lagere publiekrechtelijke lichamen bevoegd is. Een juiste voorlichting voorkomt een nodeloos aantal ingediende klachten.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

370

Van der Meer Met de bewindsman van Binnenlandse Zaken zijn wij van mening dat indiening van deze amendementen wat prematuur was. Ook wij zijn van mening dat de burger op lokaal en andere niveau de gelegenheid moet hebben om klachten tegen overheidsgedragingen te kunnen indienen. Maar het lijkt ons niet juist om de gemeenten te verwijten dat zij de oprichting c.q. instelling van een ombudsman achterwege hebben gelaten, daar waar de rijksoverheid zelf bijna 10 jaar nodig gehad heeft om tot de effectuering van een dergelijk instituut te komen. Het zou ons meer hebben aangesproken dat er eerst ervaring met het instituut ombudsman zou zijn opgedaan alvorens het werkterrein en competentie uit te breiden. Wij hechten eraan dat de afstand bestuurderburger i.c. ombudsmanburger zo klein mogelijk is. Daarom hadden voor ons plaatselijke instanties meer in de rede gelegen. Maar nu het in de wet is vastgelegd hopen wij dat een en ander in gemeen overleg met VNG en IPO bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld en doublures worden voorkomen. Kan de Ministervan Justitie aangeven waarom de Wet op het notarisambt, in tegenstelling tot bij voorbeeld de Advocatenwet en de Wet op de Registeraccountants niet aan de gewijzigde situatie worden aangepast? Zoals ik in het begin al zei, juichen wij de instelling van de ombudsman toe. Wij hopen dat hetgeen ervan verwacht wordt ook verwezenlijkt kan worden. D De heer Diepenhorst (CDA): Mijnheer de Voorzitter! Het is al weer lang geledenin 1964 -dat C. F.H. Polak de ter vergadering van de Vereniging voor administratief recht verschenen juristen toevoegde dat, of zij het wilden of niet, de ombudsman er zou komen. Hoogleraren met een waarzeggende geest zijn zeldzaam en hun uitspraken verdienen aandacht, al weet men eerst later, zoals bij Thorbecke, wanneer zij te vroeg hebben gelijk gehad. Deze Kamer zal ongetwijfeld het onderhavige ontwerp aanvaarden. Het enige element van spanning is of zij zich zozeer kamer van repetitie zal tonen dat degenen die haar willen afschaffen straks triomfantelijk deze zaak verlaten, omdat er niets van enige betekenis werd aangevoerd. Ik zou nog -ik zeg maar niet pour l'aquit de conscience, want er wordt tegenwoordig publiekelijk met het geweten even sterk gewerkt als met rugklachten en in beide gevallen is de controle moeilijk -aan dit wetsvoorstel een paar opmerkingen willen verbinden. In de eerste plaats merk ik op dat de voorstelling van zaken als zou men in het wetsontwerp het tovermiddel vinden dat velen kan bevrijden van opgekropte gevoelens van ergernis en machteloosheid jegens officiële in-stanties, welke onophoudelijke faalden, niet in de realiteit wortelt. Wie wat nuchter van aard is, kan zelfs verdedigen dat de wetenschap dat er nog in een bepaalde vorm nader beroep mogelijk is sommigen tot wat schrale plichtsbetrachting zal brengen bij hun openbare werkzaamheid, want de menselijke natuur vertoont nu eenmaal onvolkomenheden. Diezelfde nuchterheid verbiedt om ach en wee te roepen over de zwakke positie waarin de Nederlandse burgers zich zouden bevinden tegenover de organen van de staat. Ons stelsel van wetgeving, bestuur en rechtspraak -naast de civiele is onze administratieve rechtspraak ver reikend -de verdeling der bevoegdheden, de garanties die overal werden aangebracht voor behoorlijke procedures en redelijke beslissingen werken niet onbevredigend. Wij kennen sinds lang de kamercommissies voor de verzoekschriften, die tot dusver ondanks gebrek aan formele rechtsmacht goed werkten. Dan zijn er de secretariaten van de leden van het Koninklijk Huis die als toevlucht gezocht, hier en ginds de opluchting verschaffen dat men niettotaal verwaarloosd wordt. Ook is er de door pers, radio en televisie bewerkte en gedeeltelijk ook gevormde publieke opinie. Bedacht wordt dat ongetwijfeld 'Sint Bureaucratius' te onzent aanwezig blijkt, maar dat wij hen beslist in de civitasterrena plaatsen. Van grove ambtelijke willekeur, van opvallende bestuurlijke onbekwaamheid is globaal geoordeeld geen sprake, al ligt men hier en ginds bloot voor formalistische sleur en potloodimperialisme; is dit anders bij de organisaties van particulieren die vrij straf adviseren over opvoedings-, gezinshuwelijksmoeilijkheden en wat dies meer zij, terwijl men hier iets dergelijks zeker niet verwachten zou? En toch, en toch.... Daar is het fabeltje dat iedere Nederlander geacht wordt de wette kennen: denk aan de Paardenwet, de Bloembollenziektewet, of zelfs aan de een niet onsympathieke materie regelende Drank-en Horecawet en geef dan een eerlijk antwoord. Het ware dwaasheid te bagatelliseren dat de Nederlandse wetgever niet langer alléén de staatsopbouw in grote trekken aangeeft, zo min als enige nationale wetgever, en geen overzichtelijk geheel van regels betreffende de bekende staatsbemoeienis biedt, gelijk deze over de verschillende zeer oude of oudere departementen is gespreid; hij speelt op de maatschappij over haar volle breedte in. Het is tegenwoordig moeilijk met scherp belijnde, het schijnt zelfs lastig met duidelijke bepalingen te komen. Niet onaardig werd gezegd dat veel wetten op halffabrikaten lijken waaraan in de uitvoering nader vorm dient te worden gegeven. Vaak heerst er wat uitleg en draagwijdte der diverse voorschriften betreft zoveel onzekerheid dat heden een constitutie uit 454 van de keizers Valentinianus en Marcianus een slag in de lucht is, als zij verklaart: de allerheiligste wetten moeten door een ieder begrepen worden. Algemene maatregelen, koninklijke besluiten, beschikkingen verbijzonderen zich sterk en zij beïnvloeden, zij zijn van doorslaggevende betekenis voor de burgers afzonderlijk en op allerlei wijze georganiseerd. De laatsten hebben onophoudelijk met overheidspersonen en met door die overheidspersonen uitgeoefende werkzaamheid te maken. De rechtstaat met zijn in de vorige eeuw vrij duidelijke taken verbreedde zich tot welvaarts-, tot welzijnsstaat. Wij kennen een omvangrijke, op stelselmatigheid getoetst, tamelijk verwarde, echter tegelijkertijd breed uitgewerkte sociale wetgeving, bestemd voor de doorsnee burgers wat ervan deze aanduiding 'doorsnee' ook zij, evenwel door juristen of door op nog andere wijze geschoolde deskundigen geschreven, waarbij ieder ambtenaarlijk vogeltje zong en vervolgens ieder parlementair hondje kefte, zoals hij gebekt was; soms kraaide een ministeriële haan, ofschoon op zijn eentje niettemin doordringend. Men zegt dat de burgerij goed is georganiseerd in politieke partijen, vakverenigingen, belangenorganisaties. Er zijn raadslieden op uiteenlopende gebieden werkzaam. Advocaten ontwerpen en beoordelen contracten; notarissen huwelijkse voorwaarden en testamenten; maatschappelijk werkers en werksters hebben voor iedere moeilijkheid termen en oplossingen. Er zijn de makelaars in roerend en onroerend goed die zich heel goed kunnen weren, internationale wetgeving ten spijt. Maar er is ook de kleine handelaar die zich wil vestigen; hij heeft het moeilijk. Er is de enigszins hakkelende middenstander die bloemen langs de

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

371

Diepenhorst straat, op de winkelkoopavond of op de zaterdag, wenst te venten. Er zijn taxichauffeurs die een gunstiger standplaats op het oog hebben en die met lede ogen aanzien hoe het dusgeheten echte openbare vervoer wordt bevoordeeld. Wat moet de aan een loket afgesnauwde, 73-jarige weduwe; wat de op punt van trouwen staande, uiterst bezette apothekersassistente, die de Rijkspostspaarbank telefonisch om inlichtingen vraagt, wordt doorverbonden, en dan uit de hoorn geen antwoord krijgt maar wel opvangt hoe ten burele uitvoeriger dan uitvoerig over het laatste, pikante nummer van Panorama wordt uitgeweid? Nog eens, wij hebben een goede burgerlijke en administratieve rechtspraak. De bestuurlijke bejegening is redelijk. Men weet van eerlijk spel, doeltreffendheid, gelijkheid, zuiverheid, snelheid en, last but not least, rechtmatigheid. Ten spijt daarvan voelen wij ons in bestuurlijk Nederland niet geheel thuis. Zoals de meeste autobestuurders met onbegrip staan tegenover hun eigen wagen wanneer deze defect is, zo verkeren wij ook tegenover onze staat, met zijn bijkans in geheimschrift opgestelde paperassen als het ware in het ongewisse. Algemene voorzieningen kunnen wij nog vrij aardig hanteren. Ernstige natuurrampen treffen wel fel; zij veroorloven ondertussen een generaal overheidssoelaas. Er zijn ook de grote sociale regelingen, en er lijkt niets aan de hand. Maar het gaat tevens om een persoonlijke toekenning, beter gezegd om een toewijzen van uitkeringen namens -of krachtens -die algemene regelingen. Hoe te handelen tegenover de bijzonder harde gevallen? Met het al of niet verkrijgen van subsidie staat of valt een vereniging die een nobel doel dient. Ook hier kan men met een globaal beleid niet geheel uit de voeten, hetgeen scheve ogen maakt, omdat de overheidskraan zich voor een hokkende bediening leent. Zal een, tot dusver zelfstandig levend, bejaarde in een inrichting worden geplaatst? Er zijn op een politiebureau ingeslotenen zonder dat zij de beschikking hebben over een schone handdoek, terwijl zij naar eigen zeggen handtastelijk werden benaderd. Passagiers van bussen en treinen, overigens zich soms en masse ergerlijk misdragend, klagen over een hardhandige aanpak. Het publiek moet het verminderend dienstbestoon van post en spoorwegen, bij in het algemeen hulpvaardig optreden, van het personeel voor lief nemen. Het blijkt dat ter zake van besteltijden, de verkrijging van leeftocht -de kwaliteit is op sommige stations inferieur -en het geopend zijn van wachtkamers en toiletten een bizarre toestand heerst. In stijgende mate vervult een gevoel van machteloosheid de slachtoffers -zo beschouwen de desbetreffenden zich -van geraas, van milieuvergiftiging, van verval der buurten waarin zij wonen; een huivende verwaarlozing der huizen -het zijn nota bene gemeentewoningen -doet zich voor; de bewoners vergrijzen; het rosse leven grijpt om zich heen; de café's krijgen een bedenkelijk karakter; de eenheid van de wijkbevolking wordt sterk aangetast. Plotsklaps blijkt van luchtverontreiniging, van bodemvergiftiging. Daarenboven, niemand begrijpt geheel de belastingformulieren. Men wordt voorlopig aangeslagen, moet zogenaamd voorlopig betalen en krijgt, wegens overbezetting van het apparaat, met Sint Juttemis het te veel afgedragene zonder rentevergoeding terug. De gewone burger voelt zich genomen, in de nek gekeken, vakkundig uitgedrukt: gefrustreerd; maar raakt ook vervreemd van de overheid en het overheidsapparaat. De werklozen, de gehandicapten, de op een bepaalde wijze afhankelijke bejaarden wanen zich gemakkelijk verongelijkt. Recruten, die recalcitrant of labiel zijn, raken snel in de nesten. Gevangenen achten zich zelf steeds -zij zijn het trouwens nogal eens -slachtoffers; zij zijn de 'bekaaiden'; en al is er in hun positie veel verbeterd, al buiten sommigen van hen die positie ook bedenkelijk uit, niettemin blijft in meer dan één opzicht de gevangenisdienst voor hen een in de eigenlijke zin 'ambtelijke', zelfs een hen bedreigende dienst. Nu is de ombudsman -in de stukken treft men de echte betekenis van dit woord niet aan -een tot dusver in goed Nederlands niette benoemen gebleken functionaris. Er kan van een figuur gesproken worden die, naar een oude stofzuigersadvertentie het uitdrukt, 'klopt, veegt en zuigt'. In verband met de advertentiezorgen van het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, zal ik in de koffiekamer, onder geheimhouding, het desbetreffende fabrieksmerk desgevraagd aan de bewindslieden meedelen. Waarom men voor de benaming naar het noorden, naar Scandinavië, heeft gezien? De Grieken kenden hun eforen, de Romeinen hun tribunen. De Engelsen hebben gesproken van 'umpire general' en 'grievance man'. Wijzelf bezaten -zie de Staatsregeling van 1801 -de syndicus; het waren er zelfs, naar ik meen, drie. Of een aansluiten bij de Zweedse aanduiding erg aanbevelenswaardig is? Ik geef toe dat het Engelse ombudsmouse, evenals het Nederlandse pottenkijker of fatsoensrakker en het Amerikaanse 'ballyhoo' -ik zou dit met 'ophakker' willen vertalen -weinig aanlokkelijk zijn als nomenclatuur. De Zweedse naam is in elk geval vrij van Nederlandse erfelijke belasting, zij het dat de Zweedse, aldus aangeduide ambtenaar zijn ontstaan mede dankt aan Russische invloed. Peter de Grote gebruikte voor zijn bewindvoering de procuratura, hoogwaardigheidsbekleders die het 'oog van de czaar' werden genoemd. Wel wat zonderling doet aan dat de Regering er waarschijnlijk niet van op de hoogte is dat 'ombudsman' het woord isin het jargon der huidige overheid -voor een geslachtsindifferente functie, een woord dat verandering van man in vrouwuit hoofde der huidige, wat krampachtige emancipatie dus 'ombudsvrouw'-eigenlijk niet toelaat. Men neme ons Nederlands creatuur, persoon, figuur en wezen, die wij ter aanduiding van dames toch niet verfomfaaien tot creatuurse, personin, figuurster en wezenegge. Maar hoe ook geheten, de ombudsman als nieuw overheidsorgaan in ons staatsrecht kan worden aanvaard. Bij tijd en wijle blijkt het nodig bakens te verzetten. De contacten in Nederland tussen overheid en onderdanen zijn zo veelvuldig en uiteenlopend geworden buiten wetgeving, rechtspraak en algemeen bestuur om, het officiële apparaat is ook buiten verhouding tot de in aantal gewassen burgerij dermate uitgedijd, tegelijk zijn er zóvele niet strikt geregelde contacten, en zulks terwijl juist in commissievergaderingen, kleine besprekingen, persoonlijk onderhoud, beslissingen vallen of worden voorbereid (waartoe van verspreide correspondentie, losse informatie en zelfs vage 'on dits' wordt gebruik gemaakt), dat hoe dan ook een beveiliging, al ware het slechts met een veiligheidsklep, uitnemend is. Er moet, beeldend uitgedrukt, begrip voor onbegrip worden getoond en dan niet aldus dat slechts een soort bemoederende zorg zal uitgaan naar de justitiabelen, de rechtsgenoten, die maar onnauwkeurig nog weten van wat er met hen gebeurt, die enkel wat voorgelicht moeten worden zodat in een modieuze navolging van: hoe vertel ik het mijn kinderen, wij nu krijgen: hoe vertel ik het mijn burgers. Neen, zeer bepaalde-

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

372

Diepenhorst lijk behoort corrigerend te worden opgetreden. Ik neem niets terug van de waardering uit het begin voor de rechtswaarborgen die de Nederlandse burger tegenover de staat en zijn organen bezit, hetzij rechtstreeks, hetzij indirecht om tegelijk vast te stellen dat niet ieder alles kan. Het is mooi en ik juich het toe als parlementsleden -die overigens wel eens voor de spectaculaire en electoraal aanlokkelijke gevallen meer belangstelling aan de dag leggen dan voor onze publieke 'personae miserabiles' -zich voor deze en gene in-zetten. Maar wij hebben sedert 1917 niet meer het districtenstelsel met de uitgesproken persoonlijke band tussen afgevaardigde en kiezer. Het is ook aantrekkelijk dat de rechterlijke macht humane uitspraken doet: voor haar geldt echter neg steeds dura lex, sed lex, de wet is hard, maar zij is de wet. Ook stem ik toe dat burgemeesters veel kunnen uitrichten, maar als men door omstandigheden, denk aan de grote steden, een aanzienlijk deel van de beschikbare tijd aan heroïneverslaving, krakersbeleid, openbare orde, prostitutieproblematiek en verkeersvraagstukken moet geven en verder evenals heer Jurriaan soms verre reizen maakt en de indruk wekt niet alleen het eigen land maar ook het hemelse rijk te kennen, dan blijft er voor burgerbescherming niet zo veel tijd over. Van de rijksorganen moet in het algemeen worden gezegd dat zij soms traag snorren. Wie een bepaals klein bestuurlijk veldje meent te overzien, loopt het gevaar zich niet in redelijkheid te kunnen voorstellen dat er nog een andere opinie dan de eigen mening mogelijk is; ik heb overigens bij een enkele minister ook wel eens die indruk. Aansluitend bij mijn begin waarschuw ik nog eens tegen afkammen van het heden, tegen dramatiseren, tegen het wat weeïg uitspelen van de 'little man' tegenover het 'big govemment'. De kansen echter op onvolkomen bestuur, op vergissingen, op beslissingen zonder de werkelijke situatie te kennen, op het verloren gaan van stukken zijn toegenomen; geen wonder overigens wat het laatste betreft als de vitaliteit van een dienst naar de menigte van circulaires en brieven wordt beoordeeld en met een woordspeling op wat het bijbelse Spreukenboek zegt in de veelheid van papier de heerlijkheid der ambtenaren is gelegen.

Er kan op verkeerde manier van bevoegdheden door lichte intimidatie worden gebruik gemaakt. Al kennen wij generaal geen 'Maladministration', ook ons is 'Klüngelwirtschaft' niet volslagen onbekend. En nu is er in het verleden met het begrip 'beginselen van behoorlijk bestuur' heel wat bereikt. Niemand zal van mij verwachten dat ik beginselen onderschat, ofschoon ze wel eens schijnen te botsen met het profijtbeginsel, ze kunnen buitengewoon lastig zijn. Een wat eigenaardige maatstaf als fatsoen heeft ook waarde. Niet alleen de wetenschappelijke, ook de gemoedelijke overtuiging kennen wij. Moet er naast een juridisch bestuursoptreden niet evenzo een gemoedelijk bestuursoptreden verbreiding vinden? In die gedachtengang behoeft er niet in de eerste plaats aan correctie, kan er evengoed aan voorlichting en zuivering der atmosfeer worden gedacht; bureaulucht is een enkele maal duf; nieuwere departementen bezitten airconditioning, wat. betekent dat men ' s winters op afgewerkte warme, in de zomer op afgewerkt koele lucht leeft. Natuurlijk kan het niet de bedoeling zijn dat het nieuwe instituut rechtspraak of administratie verdringt, dat men ons publiek bestel door het scheppen van een ombudsman als het ware ontwricht, want de ellende zou niet te overzien zijn. Teneinde bureaucratiete bedwingen verdient het nog geen aanbeveling om aan rechterlijke uitspraken, of althans aan gegarandeerde rechterlijke procesgangen te morrelen immers, dat maakt een doeltreffend bestuur onmogelijk. Nog een andere en fatale ontwikkeling behoort te worden afgesneden, mocht zij zich dreigen voor te doen. Of wij Nederlanders een aardig volk zijn, moeten vreemdelingen die ons land bezoeken -en die er in de regel ook wel, als zij thuis moeilijkheden hebben wensen te blijven -maar uitmaken. We kunnen het best zelf verklaren dat wij een eigenaardig volk vormen. Kankeren zit de meesten van ons in het bloed, onverschillig tot welke bloedgroep wij verder behoren mogen. Men raadplege voor dit oordeel de verschillende knipselkranten, of luister in tram, bus, taxi of café naar de gesprekken op een druilerige dag. Het voor radio en televisie gesproken woord is vaak polemisch, is minder vaak opwekkend, vooral wanneer actuele kwesties worden behandeld. Onze huidige Minister-President, een vrolijk politicus, moet eerder dan 'fireproof' nog 'acidproof' wezen. De thans voorgestelde ombudsman is gedoemd te mislukken als de burgers geen maat weten te houden en hem als klachtenmanusje voor alles beschouwen, aan zwaartillerij en vitzucht toegevend. Wij kennen de mokkende querulanten onder ons, die steeds van zichzelf uit de zaken beschouwen en verengen, die aanstonds alle stekels overeind zetten. Trouwens, waar ligt in het algemeen de grens voor klachten? Hoe spoedig neemt men in Nederland niet iets kwalijk en oordeelt dan dat de overheid maar moet ingrijpen? Trouwens, buiten onze grenzen weet men ook wel van wanten, getuige het bezwaar tegen een Scandinavisch geestelijke die bij een huwelijksbevestiging in de staatskerk zich misprijzend over de aanwezigheid van een voorkind uitliet. Wat de door het ontwerp geboden regeling betreft, dat de Regering, om zich plooibaar te tonen, met benoeming van de ombudsman door de Tweede Kamer is meegegaan, kan ik mij voorstellen. Desondanks is het vreemd dat als het de bedoeling vormt om voor de buitenwereld de indruk van handjeplak te voorkomen, de benoeming door het Kabinet niet werd gehandhaafd: ministers staan wat verder dan parlementariërs van het gewoel van de dag en van het getwist van partijen, daarentegen zijn elkaar bestokende fracties in de Tweede Kamer niet zo geschikt, zou iemand aan de publieke opinie hechten, voor een benoeming als deze. Dat ieder een klacht kan indienen lijkt mij juist, alsook dat er enkel verplichting tot onderzoek is indien een werkelijk belanghebbende de ombudsman benadert. In het algemeen acht ik de zeggenschap van de ombudsman, alsook de draagwijdte van zijn beslissingen, in verband met de mogelijkheden hem in dit ontwerp geboden, goed geregeld. De bij amendement over lagere organen, provincies en gemeenten uitgebreide competentie betreur ik; waartoe deze snelle radicaliteit die niet in naam, wel in feite voor provincies en gemeenten het benoemen van eigen klachtfunctionarissen bezwaarlijk maakt? Waartoe de mogelijke invoering bij algemene maatregel van bestuur geschapen? Vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een voorname belangenorganisatie, is krachtig geopponeerd. Mr. Jansen Verplanken heeft de heren Nijpels en Stoffelen van dik hout zaagt men planken gegeven en zij lieten zich al evenmin onbetuigd.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

373

Dit noopte de burgemeester van Ridderkerk weer tot het zwaaien van de knoet, wat niet hoeft te verwonderen; de ombudsman knoopt ten slotte, naar ik vermeldde, bij Peter de Grote aan. Ik geef toe, men kan te dicht bij het vuur zitten, wat inzonderheid tegen gemeentelijke functionarissen pleit. Men kan er ook erg ver vanaf staan. Zullen gemeentenaren en provincialen vanuit Den Haag door een centrale functionaris werkelijk knap bediend worden? Ik heb sterke twijfels en ducht bovendien groeistuipen voor het nieuwe instituut. Tegen de ombudsman behulpzaam zijnde substituten koester ik geen enkele bedenking, indien aan deze lieden redelijke behoefte bestaat. De beoog-de gelegenheid tot enige controle op gedragingen van politie en leger aanvaard ik; zij lijkt mij goed te passen in het geheel. Hoe het instituut zich ontwikkelen zal is vooreerst daarvan afhankelijk of men de geschikte figuur weet te vinden. Nu is er in ons land nog nooit over een functie gesproken of men verklaarde dat er een schaap met vijf poten voor vereist was; ik houd mij weer aan de geslachtelijk indifferente terminologie, niet van rammen of ooi-en sprekend. Toch worden al die posten welke onderscheiden eisen stellen door aan die eisen beantwoordende en op het gewenste niveau overigens staande, tegelijk echter gemiddeld begaafde Nederlanders bevredigend vervuld. Ook zonder zich aan psychologische tests te onderwerpen, zo lang er nog bekwame, evenwichtige, met onderscheidingsvermogen, menselijk begrip en juridisch bestuurlijke intuïtie -het behoeven geen vakjuristen te wezen -toegeruste figuren zich meiden lijdt het geen twijfel of men zal, zoals beoogd, 1 januari 1982 kunnen beginnen. Jammer genoeg, er dreigt enig gevaar voor een vlot verloop van zaken. Gelijk zo vaak is ook nu weer het schijnbaar betere de vijand van het goede. Met de prijzenswaardige bedoeling alles vlot te laten verlopen, is de commissie-Horrevorts ter voorbereiding om de ombudsman in te stellen aan het werk gegaan en zij heeft een rapport vervaardigd waarvan nauwelijks meer gezegd kan worden: the sky is the limit. In dit van grote, ookfinancië-le voorstellingskracht getuigende stuk, dat goed geschreven en overzichtelijk geredigeerd is, wordt een waarschijnlijke omvang van het ombudsmanapparaat in 1982 van 39 en in 1984 van 50 personeelsplaatsen aangegeven.

Op 1 oktober van dit jaar ware te beginne met een startformatie van 8 personen, waaronder een kantinebeheerder, wat ik voor beleidvol houd. De ombudsman zelf, van de statuur van diegenen die hem voordragen en met een vergelijkbare bezoldiging -hij staat alleen bij jonkheer De Brauw achter -zal vanuiteen vertrek van 40 m2-helaas wordt de hoogte niet aangegeven -leiding bieden, geassisteerd inzonderheid door een substituut, die 24 m2 en een secretarisdirecteur die 20 m2 kamerruimte ter beschikking heeft. Ze bevinden zich in de schalen 154 en 152: men kan dus de maat nemen. De plaats van vestiging zal in Den Haag zijn. Een voorlichtingsactie van oktober tot december 1981 een bijzonder krachtige informatie tussen kerst en nieuwjaar 1981 voor radio, televisie en door middel van advertenties, verder geregelde mededelingen op het beeldvenster, voorlichtingsfolders in een tiental talen, opdat de vreemdelingen weten waar zij aan toe zijn, moeten het instituut bekendheid verschaffen en de drempelvrees doen overwinnen. Behalve Frans, Duits en Engels komen in aanmerking Arabisch, Chinees, Moluks, Portugees, Spaans, Turks en een in Joegoslavië gesproken taal, het Fries is kennelijk vergeten. Een punt van overweging vormt de kleur der te verstrekken voorlichting. Elke taal moet haar aparte tint krijgen voor het drukwerk; neemt men alle materiaal in een vlugschrift op dan moeten kleurenbalken de verschillen-de talen markeren. Er is behoefte aan een apart beeldmerk, aan een eigen postbusnummer, niet dat van de overheid nr. 51; wellicht heeft men gedacht aan nummer 'elf en dertig'. Getwijfeld wordt aan dienstenveloppen, want deze dragen te zeer een ambtelijk karakter. De voorlichtingscampagne zou zich aan die van de 'consumenten' uit 1978 ' -79: kopen zonder kater kunnen oriënteren. De bedoeling is dus de ombudsman terstond populair te maken. Misschien kunnen de slagzinnen: Klaag U mee, of Klagen zonder versagen, dienst doen. Een kerst-en nieuwjaarskaartje: Een voorspoedig klaagjaar, doet misschien ook wonderen. Om voor de nieuwe ombudsman ook nog iets over te laten, deze mag tussen verschillen-de voorlichtingsontwerpen, die in ruwe vorm hem worden voorgelegd, kiezen. Deze ombudsman dient dus typografisch onderlegd en kleurgevoelig te zijn. Alles overwegende meen ik dat als plaats van vestiging geheel in de lijn van het rapport het voormalige Groene Zooitje, een vleugel van Hotel Babyion of ook, mocht men voor te veel papier vrezen, de rotonde van de Scheveningse pier in aanmerking komen. In alle ernst meen ik dat een dergelijk krampachtig en wat de kosten betreft veel te laag begroot pousseren van een nieuw overheidsinstituut ten enenmale verkeerd is. De ombudsman, die gevoelig ligt, mag niet aan overspannen verwachtingen ten prooi vallen, en is het best met een stevige en daarom sobere opzet gediend. Ik vat samen: deze wetsvoordracht mag worden gesteund en zal door bescheiden doch besliste verwerkelijking maken dat de nieuwe optredende functionaris in de nabije toekomst aangetroffen wantrouwen en minachting ten opzichte van de overheid kan wegnemen door het herstellen van fouten en het wekken van begrip waarvoor zo verstandig geredigeerde artikelen als in dit ontwerp alle mogelijheid bieden. D De heerWiebenga (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Ik hoop dat de heer Diepenhorst het mij niet kwalijk neemt, maar ik moest na zijn betoog even op adem komen. Het is zover. Het doet mijn fractie groot genoegen dat deze Ministers, uiteraard de eerste ondertekenaar van het wetsontwerp, de Minister van Binnenlandse Zaken, dit wetsontwerp nog in deze regeerperiode over de eindstreep halen. De ombudsman is voor het eerst op bestuurlijk niveau aanhangig gemaakt door minister Toxopeus; vervolgens is van doorslaggevend belang voor het indienen van dit wetsontwerp geweest de bekende motie-Rietkerk uit 1971. Minister Wiegel, gesecondeerd door Minister De Ruiter rondt de besluitvorming af. Met andere woorden, Toxopeus verrichtte de aftrap, Rietkerk leg-de de bal voor het doel en Minister Wiegel scoort. Het is niet zo vreemd dat ook liberalen hier hard achteraan gelopen hebben. Het overheidsbeleid moet in onze ogen altijd doortrokken zijn van het besef, dat de overheid zich terughoudend moet opstellen. De overheid is er voor de burgers, de burgers zijn er niet voorde overheid. Deze opvatting is in het laatste decennium erg in de verdrukking geraakt, leder mens wil vrij zijn. Centralisatie en bureaucratie maken hem machteloos als deze te ver worden doorgevoerd. Juist bureaucratisering, een enorme uitbreiding van het ambtenarenleger en een niet meer te doorzien netwerk van overheidsinstanties, advieslichamen en dergelijke zorgen er in toenemende mate voor, dat de mens in de verdrukking komt. De ver-

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

374

Wiebenga drukte mens moet een uitweg worden geboden, iemand die hem kan zeggen waar hij heen moet, of die aan de bel kan trekken als de overheidsmoloch iets onbehoorlijks heeft gedaan. Ik ga niet verder dan deze zaken aan te stippen. Het maakt duidelijk, waarom wij de invoering van het instituut van de ombudsman toejuichen. Ik heb zitten piekeren, hoe men deze ombudsman het best kan kwalificeren. Ik ben tot twee mogelijke kwalificaties gekomen. Ten eerste zou men hem kunnen kwalificeren als de nationale klaagmuur. De heer Diepenhorst heeft zoeven welsprekend gezegd dat wij van nature nogal een klagerig volkje zijn. Ik zeg hem dat na, maar een klaagmuur hebben wij niet. De ombudsman voorziet daarin. De tweede kwalificatie die mogelijk is, is de ombudsman als stormram op de bureaucratie. Het is zeer goed dat in de vorm van de ombudsman onbehoorlijke overheidspraktijken aan de kaak kunnen worden gesteld. Dat kan de Kafkaïaanse ongenaakbaarheid hier en daar wat verzachten naar wij hopen. Naast deze twee typeringen hebben ook wij de uitdaging aangegrepen om nog eens na te denken over een goede Nederlandse benaming voor dit instituut. Omdat ik de naam 'klachtenboer' wat profaan vond, ben ik uitgekomen op de naam: klachtenman. Dat is wat laat, maar nog niet te laat. Wat vinden de Ministers van deze benaming en de andere deelnemers aan dit debat ervan? Deze betiteling spreekt mij meer aan dan het vreemde woord ombudsman, niet alleen om taalkundige redenen. Zowel bij het woord ombudsman als bij het woord klachtenman wil ik stellen, dat de aanspreeknaam kan worden veranderd als deze functie door een vrouw zou worden bekleed. Een tweede huishoudelijk punt betreft de plek van huisvesting van de klachtenman. Ik zou hier a titre personnel ook een vraag aan de Minister van Binnenlandse Zaken willen stellen. Ik zeg nadrukkelijk ' a titre personnel', omdat dit gedeelte van mijn verhaal in de fractie heeft geleid tot suggesties die zich uitstrekken van Ulrum tot Retranchement. Mijn persoonlijke sugges tie is het Torentje, dat deel uitmaakt van het voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ik weet dat Minister Wiegel dit gebouwtje graag zou reserveren voor de in zijn functie van Vice-Minister-President te verrichten comtemplatie. Ik vraag mij af, waar die contemplatie nu wordt verricht.

Minister Wiegel: Die geschiedt niet.

De heer Wiebenga (VVD): Dat horen wij in het antwoord dan nog wel. Mijnheer de Voorzitter! Niettemin lijkt mij het Torentje met zijn annexen, ook symbolisch, een prachtige plaats voor de klachtenman. Het is vlakbij de Tweede Kamer, door welke hij wordt benoemd en vlakbij het Binnenhof, dat de laatste jaren een typische 'agora'-functie heeft gekregen voor allerlei groepen in samenleving. In dat Torentje is bijna letterlijk onze democratische rechtsstaat ontworpen. Ziet de Regering hier mogelijkheden? Wat de financiële aspecten betreft, kunnen wij ons helemaal vinden in de opzet van de Regering om de klachtenman te laten vallen onder hoofdstuk II van de rijksbegroting, de hoge Colleges van Staat, vooral in verband met de vereiste onafhankelijkheid. Ook met de in het wetsontwerp neergelegde toetsingsgronden en met de benoeming door de Tweede Kamer gaan wij akkoord. Wij hebben er -na afweging van de voors en tegen -alle vertrouwen in, dat de Tweede Kamer een wijs benoemingsbeleid zal voeden, de politieke achtergrond van de kandidaten niet te zwaar zal tellen en zal streven naar een benoeming met een zo groot mogelijke meerderheid, zo niet unanimiteit. Dat zou het gezag van de te benoemen klachtenman zeer ten goede komen. Hoe kijkt de Regering daartegen aan? De vraag of de klachtenman ook bevoegd moet worden ten aanzien van provincies en gemeenten vinden wij door de Tweede Kamer niet zo gelukkig behandeld. Het wordt nu mogelijk, dat de Regering de bevoegdheid uitbreidt door een algemene maatregel van bestuur. Hoe die er dan uit moet zien is mij niet duidelijk. Er is hier in-derdaad sprake van een hoogst ongewone delegatie -wij zijn dat met de fractie van D'66 eens -nu het waarschijnlijk de eerste maal is dat de positie van de lagere rechtsgemeenschappen door middel van een algemene maatregel van bestuur, zonder nadere omschrijving in de formele wet, kan worden gewijzigd. Ook de Regering was hie niet gelukkig mee. Dit is nu een schoolvoorbeeld van terugtred van de wetgever. Het parlement geeft hiermee een belangrijke bevoegdheid uit handen. De Regering heeft in wezen vrij spel, want zij is formeel niet verplicht om de gemeenten en provincies aan te wijzen als organen, waarop de klachtenman mag toezien. Voeg daarbij dat de vorm waarin dat moet nog onduidelijk is, en de rechtszekerheid voor de lagere overheden is wel erg gering.

Voor alle duidelijkheid wil ik hier stellen dat mijn fractie er op zich niet veel problemen mee heeft dat provincies en gemeenten in enige vorm onder de klachtenman vallen. Erg veel, zo niet de meeste klachten, betreffen plaatselijke of zelfs buurtaangelegenheden. Het is ons ook duidelijk, dat in de meeste gemeenten een aparte gemeentelijke ombusman niet nodig, ja zelfs misplaatst is. In de ca. 500 gemeenten met minder dan 10.000 inwoners loopt men immers gemakkelijk naar een raadslid of naar de burgemeester met zijn problemen. Ik denk eerder, dat de voorkeur zou moeten worden gegeven aan klachtenlieden op provinciaal niveau, waar dan ook de gemeentelijke problemen behartigd kunnen worden. Dat heeft als voordeel dat zij niet te ver van de mensen afstaan, maar ook niet al te dichtbij. De drempel zal laag zijn, maar de objectiviteit voldoende. Bovendien besparen we o.a. de nationale klachtenman een overvloed aan zaken van locale aard, zoals met de Raad van State na invoering van de wet Arob gebeurd is. Het is interessant waar te nemen, dat momenteel ernstig wordt overwogen de Raad van State regionale voorportalen te geven! Als we iets voelen voor provinciale klachtenlieden -ik zeg dit in de veronderstellende zin, want die zaak moet nog worden uitgekristalliseerd -, dan kan dat worden geregeld op globaal twee manieren. De eerste mogelijkheid is deconcentratie: de nationale klachtenman wordt bevoegd verklaard voor de lagere overheden en per provincie wordt bij voorbeeld een substituutklachtenman geplaatst. In onze ogen moet dit dan wel bij wet geschieden en niet bij algemene maatregel van bestuur. Een tweede mogelijkheid is, denkend aan provinciale ombudslieden of klachtenlieden, verwezenlijking daar-van via decentralisatie. Dan komt er per provincie een eigen ombudsman die voor de lagere overheden een zelfstandige bevoegdheid heeft. Dit kan bij voorbeeld worden ingevoerd door wijziging van de provinciewet. De vraag wie die provinciale klachtenman moet benoemen, laat ik in het midden. Je treedt dan al in de details van de zaak. Wij vinden dat in beide gevallen de lagere overheden -vooral de VNG en het Inter-Provinciaal Overleg -serieus moeten kunnen meedenken. De oplossing die nu in de wet staat bevalt hen, blijkens nogal felle reacties, niet. Een troost is -ik zei het al -dat het opstellen van een algemene maatregel van

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

375

Wiebenga bestuur formeel geen plicht is. Ik wil de Regering vragen te zijner tijd, na overleg met de VNG en het IPO, een keuze tussen die beide stelsels te maken en deze keuze in de vorm van een wetswijziging te gieten, in plaats van in een algemene maatregel van bestuur. Je kunt je afvragen of dit wel kan, maar het kan zeker. Wanneer te gelegener tijd een wetsontwerp wordt in-gediend, kan dat wetsontwerp onder andere inhouden een wijziging van artikel 1, lid 1 b, waardoor de zaak van een algemene maatregel van bestuur wordt opgetild tot een wet in formele zin. De zaak is dat werkelijk wel waard. Wij overwegen dan ook, nu het om een zaak gaat die van belang is voor de positie van provincies en gemeenten en nu het niet zozeer om een politieke aangelegenheid gaat, maar om een zaak van kwaliteit van wetgeving, om een motie ter zake in te dienen. Zij zal inhouden dat op dit punt de koninklijke weg bewandeld dient te worden. Tot slot wil ik nogmaals uitspreken dat mijn fractie er verheugd over is dat dit kabinet er alles aan heeft gedaan om de invoering van de Nationale ombudsman per 1982 mogelijk te maken. Dat is een compliment waard. Ik kan u voorts nog mededelen dat wij ons met de voorgestelde grondwetstekst kunnen verenigen. D De heer Vis (D'66): Mijnheer de Voorzitter! Ook zij die niet gerekend kunnen worden tot de enthousiaste voorstanders van handhaving van het tweekamerstelsel willen vanmiddag toch graag een woordje in het midden brengen, vooral omdat het, vanuit een oogpunt van bescherming van de burgers, toch wel een bijzondere dag is. De instelling van een Nationale ombudsman is de voltooiing van een soort ontwikkeling, een buitengewoon langdurige en interessante ontwikkeling. Ik denk dat deze ontwikkeling een eeuw of twee geleden is begonnen met de introductie van de geschreven Grondwet, waarbij de machtenscheN ding werd ingesteld. Dit was een geschreven grondwet met een wetgevende macht, een vertegenwoordiging van de burgers, een deel van de wetgevende macht, vrijheidsrechten, codificatie van burgerrechten, een onafhankelijke rechter, een advocaat, kortom alles waarmee wij intussen vertrouwd zijn geraakt. Zo'n systeem gaat langzamerhand tot de gevestigde orde behoren. Dan ontstaat allengs een zeker verzet tegen die gevestigde orde. Ik denk dat je dit in de sfeer van de rechtspraak kunt waarnemen als je let op verschijnselen als de rechtswinkels. Zij hebben een zekere drempelverlagende functie. De advocaat is voor een heleboel mensen al erg ver weg komen te liggen, de rechtswinkel verlaagt de drempel. Langzamerhand is men gaan nadenken over de vraag of de overheid ook onrechtmatig kon handelen. Dat kon, de administratieve rechtspraak kwam in Nederland bij stukjes en beetjes op gang. In het begin van deze eeuw is er een stroming geweest die dacht dat na invoering van de democratie het eigenlijk niet goed meer mogelijk zou zijn dat er een tegenstelling zou groei-en tussen bestuur en burgers, maar wij weten dat het intussen anders is gelopen. Wij hebben in Nederland een heel stelsel gekregen van administratieve rechtspraak, zij het dat het een lappendeken is, waar sinds kort het laatste lapje, in de vorm van de AROB, aan is toegevoegd. De overheid in de verzorgingsstaat heeft meer taken gekregen. De normen zijn toegenomen. Zij zijn ook stuk voor stuk iets vager geworden, van wetmatigheid naar rechtmatigheid en nu zelfs naar behoorlijkheid. Vandaag, vanmiddag, beleven wij dat de wetgever creëert een ombudsman die bevoegd zal zijn te beoordelen of de overheid zich al dan niet behoorlijk heeft gedragen. Hij zal dus een soort van fatsoensnorm hanteren. Al ligt het voor de hand dat onrechtmatige gedragingen er zonder meer onder vallen, het ligt ook voor de hand dat er nog wat anders moet zijn; anders begint men er niet aan. Dit maakt de zaak zo interessant. De normen worden vager en diffuser. Het gaat ook steeds meer afhangen van de opvattingen van de beoordeier zelf. Daarom zou die eerste ombudsman wel eens een belangrijke trendsetter kunnen worden. Wat hij op grond van de komende casuïstiek behoorlijk of onbehoorlijk vindt, zal in belangrijke mate richtinggevend zijn. Montesquieu omschreef de rechter als een onbezield wezen, die slechts optrad als de mond van de wet; al weet ik dat er de laatste tijd theorieën zijn waarin dit anders wordt uitgelegd. Ik houd mij echter even bij de traditionele interpretatie. Onze ombudsman zal, integendeel, een zeer bezield wezen moeten zijn die duidelijk normerend moet durven optreden. Het lijkt alsof de cirkel rond is: begonnen als een reactie op het absolute koningschap met grote kans op willekeur, is de bescherming van de burger ten slotte terecht gekomen bij een volkstribuun die de behoorlijkheid zal interpreteren; de fatsoensrakker van de heer Diepenhorst. De bewindslieden zullen dit alles natuurlijk niet negatief opvatten, want zo is het ook niet bedoeld. Er wil ook niet mee gezegd zijn dat de administratie in ons land zo onbehoorlijk is, dat er een soort van Hercules moet komen die de Augiasstal gaat reinigen. Er is naar mijn mening iets heel anders aan de hand. Een ombudsman kan alleen maar werken, als het overheidsbestuur in principe zodanig wordt gevoerd dat de fouten, de tekorten, de onbehoorlijkheden uitzonderingen zijn en dus in het oog springen. Alleen in een dergelijk milieu kan de ombudsman de behoorlijkheidsnorm hanteren. Tegenover een verloederde, corrupte administratie helpt ook een ombudsman niet. In een dergelijk milieu is de onbehoorlijkheid regel geworden. De wapens van de ombudsman zijn alleen maar publiciteit en persuasie. Die kunnen alleen maarfunctioneren tegen de achtergrond van een bepaalde consensus over wat wel en wat niet behoort. Met het aanstellen van de ombudsman formuleert de rechtsgemeenschap dus eigenlijk een soort pretentie, namelijk de pretentie dat het onbehoorlijke uitzondering is en dat het uitzonderlijke kan worden gecureerd door erop te wijzen. De Tweede Kamer heeft ons een wetsontwerp aangereikt, dat niet precies hetgeen is waarvoor de Regering zich het liefst sterk zou hebben gemaakt. In het voorlopig verslag zijn daarover heel wat vragen gesteld. De beide bewindslieden hebben daarop uitvoerig gereageerd. Ik heb toch wel begrepen, tussen de regels doorlezend, dat de ombudsman nationaal begint en na het vergaren van een zekere ervaring, zijn competentie naar de lagere rechtsgemeenschappen zal kunnen uitstrekken in, dat lijkt mij vrijwel zeker, gedeconcentreerde vorm. Zijn plaatselijke Haagse collega heeft over die uitbreiding van competentie wat kritische opmerkingen geuit in een dagblad, die op zich wel begrijpelijk zijn. Toch moet ik bij nader inzien wel zeggen dat voor veel burgers de gemeentelijke administratie zeker zo ver weg, onbegrijpelijk en misschien af en toe net zo onbehoorlijk is, als die van de rijksoverheid. Wat dat betreft is de drempel bij vele gemeentes niet lager dan bij de rijksadministratie. Competentiegrenzen is specialistische taal. Voor de burgers

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

376

zal dit niet erg leven, bij voorbeeld al niet als het gaat om onderwijskwesties die zijn verdeeld over het rijk en de gemeentes. Daarom kan ik er wel vrede mee hebben dat de Nationale ombudsman ook bevoegd zal worden in gemeentelijke en provinciale kwesties. De gang van zaken bij de AROB heeft ons geleerd dat voor de rechtzoekende burger Den Haag eigenlijk helemaal niet zo erg ver weg is als vaak wordt gedacht. De afdeling Rechtspraak is bezig echt populair te worden. Ik heb mij laten vertellen dat veel burgers tevreden huiswaarts keren, en niet alleen als zij in het gelijk zijn gesteld. Zij hebben het gevoelen dat hun zaak serieus is bekeken, dat zij gehoor hebben gevonden bij magistraten die het niet per definitie met de bureaucratie eens zijn. Zij hebben het gevoelen 'er is eindelijk eens naar mij geluisterd, ik heb het eindelijk eens allemaal kunnen uitleggen'. Een dergelijk klimaat moet de nationale ombudsman ook kunnen creë-ren. Dit voorkomt frustraties. Dat de competentie-uitbreiding zal geschieden bij algemene maatregel van bestuur, blijf ik met de heer Wiebenga moeilijk verteerbaar achten. De zaak is belangrijk genoeg voor een formele wet; er worden wel onbelangrijker zaken bij formele wet geregeld. Bovendien meen ik dat wij in het oog moeten houden dat er binnen het Nederlandse bestuur een discussie is ontstaan over dezelfde competentie-uitbreiding. Ik meen dat zo'n discussie moet worden gevoerd binnen de wetgeven-de macht en dat deze hierover een duidelijke beslissing moet nemen. Geschiedt de beslissing bij algemene maatregel van bestuur, dan kan deze te gemakkelijk worden uitgelegd als een politieke beslissing. Juist om de beslissing te depolitiseren, acht ik een formele wet van de grootste betekenis. Eigenlijk is het jammer dat de ombudsman begint als een soort van pleegkind van de Ministervan Binnenlandse Zaken en dat een ambtelijke werkgroep het bedje gaat spreiden. Wij moeten niet het risico lopen dat de ombudsman, voordat hij goed en wel aan het werk is, al wordt gezien als onderdeel van dezelfde bureaucratie waarover de burgers straks bij hem komen klagen. Andere sprekers hebben ook al hierop gewezen. Het lijkt mij daarom verstandig, de ombudsman zo snel mogelijk aan te stellen en niet als een soort sluitsteen op een nieuw bureaucratisch monument. Als de wet in het Staatsblad staat -dit zal snel het geval zijn -moet de Tweede Kamer zo

Eerste Kamer 3 februari 1981

snel mogelijk aan het werk. Het ambtelijke rapport zegt hierover enkele dingen die ik van ganser harte onderschrijf. Het is psychologisch belangrijk dat er snel wordt begonnen en het is van het allergrootste belang dat de nieuwe functionaris zijn eigen medewerkers kiest en een beslissende in-vloed heeft op de organisatie van zijn bureau. Ik weet dat dit formeel niet de Regering regardeert, maar misschien haalt mijn stemgeluid de overkant van het Binnenhof. Ik ben van mening dat de ombudsman een hoog salaris krijgt. Er is al op gewezen dat de voorzitter van de stuurgroep voor de brede maatschappelijke discussie de enige is die hem in salaris overtreft, hetgeen misschien iets zegt over de waardering van beide onderwerpen. Misschien was bij de heer De Brauw ook de wet van vraag en aanbod aan de orde; ik heb dit niet precies kunnen volgen. Ik meen dat er aan een hoog salarisniveau een zeker risico is verbonden. Wat spreekt men hiermee uit? Men gaat iemand zoeken die men dit salaris waard acht. Dit betekent dat men al begint met een beperking van de kring van kandidaten. Er zit misschien ook een andere soort gedachte achter. Er wordt iemand gezocht met een algemeen bekende, goede reputatie, met wellicht de bedoeling dat het ambt zijn prestige ontleent aan de reputatie van de persoon die het vervult. Iemand met een dergelijke reputatie, die zo'n hoog salaris waard is, heeft waarschijnlijk ook een hoge drempel voor de gewone burgers. Ik meen dat wij ons dit goed moeten realiseren en dat het nog de vraag is of een voorlichtingscampagne de drempel kan verlagen. Ik denk dat het in werkelijkheid anders is. De ambtsdrager zal zich moeten waar maken. Niemand in het land heeft ervaring met het instituut ombudsman. Welke kwaliteiten hiervoor nodig zijn, is nog de vraag. Wij kunnen allemaal iets bedenken, zoals creativiteit, scherpzinnigheid, doorzettingsvermogen, onafhankelijk en evenwichtig oordeel en veel verder zullen wij niet komen. Als dit de eisen zijn, kan ongetwijfeld ook in de lage regionen van bij voorbeeld de rechterlijke macht iemand worden gevonden. Ik vrees dat de kans op zo iemand wordt verkleind door een hoog topsalaris. Is er een constructie te bedenken met een aparte salarisschaal die laag begint en eventueel een lange uitloop heeft, overeenstemmend met de kwaliteit van degene die het ambt gaat vervullen?

Grondwet Ombudsman

De heer Wiebenga heeft zich afgevraagd of de ombudsman misschien klachtenman kan worden genoemd. Hij heeft andere sprekers ertoe uitgenodigd, hierover hun oordeel te geven. Toen ik zijn suggestie hoorde, kwamen er twee gedachten bij mij op. Ik moest denken aan de Mosselman die, zoals men weet, te Scheveningen is gevestigd. Dat is misschien ook de plaats waar de klachtenman terecht zal komen. Erover doordenkend, vond ik dat het woord 'klachtenman' toch een enigszins negatieve lading heeft. Ik ben een beetje bang dat het ten slotte 'kankerpit' zou worden. Dat zou ik toch ook jammer vinden. Het woord 'ombudsman' heeft burgerrecht gekregen, om het zo maar eens te zeggen. Ik heb het gevoel dat wij dat maar zo moeten laten. Iedereen weet ongeveer wat ermee wordt bedoeld. Lid 4 van artikel 2 maakt gewag van de mogelijkheid van een Nationale ombudsvrouw. Ik hoop van harte dat die bepaling niet over het hoofd zal worden gezien en geen dode letter zal blijken. D Minister Wiegel: Mijnheer de Voorzitter! De Regering is deze Kamer er bijzonder erkentelijk voor dat zij thans beide voorstellen wil behandelen. Dit kan ertoe leiden dat, bij aanvaarding van deze voorstellen -waarnaar het toch wel uitziet -beide ontwerpen zeer spoedig in het Staatsblad zullen kunnen komen te staan. Ik herinner eraan dat de Regering in de Tweede Kamer heeft toegezegd, ernaar te zullen streven dat het instituut van de ombudsman op 1 januari 1982 zou kunnen gaan functioneren. Vóór die tijd is nog veel te doen. Hoe eerder de voorstellen het Staatsblad bereiken, des te eerder zal het ook mogelijk zijn, op zoek te gaan naar een persoon -man of vrouw -die als eerste Nationale ombudsman kan worden benoemd. Hoe eerder hij of zij is benoemd, des te meer tijd heeft hij of zij dan ook, deel te nemen aan de voorbereiding van de invoering van het instituut. Van verschillende zijden is gewezen op de jarenlange discussie over dit onderwerp. De heer Wiebenga heefteen drietal liberalen naar voren gehaald. Dat kan ik mij vanuit zijn politieke positie wel voorstellen. Hij heeft het toch iets te mooi gemaakt door van de Minister van Justitie te spreken als 'secondant' van de Minister van Binnenlandse Zaken. Substituut van mij is de Minister van Justitie zeker niet. Wij beiden hebben gelijkelijk onze inbreng in de totstandkoming van dit wetsontwerp gehad.

377

1

Wiegel Terecht is van verschillende zijden gewezen op de heel eigen functie die de ombudsman binnen onze staatsinstellingen zal hebben. Ik meen dat het vandaag inderdaad een bijzondere dag is, omdat wij thans dit belangrijke voorstel met elkaar een stap verder in de richting van het Staatsblad kunnen brengen. Er is, zij het kort, gesproken over de wijze van benoeming. De Tweede Kamer heeft in haar wijsheid besloten dat de ombudsman door haar zal moeten worden benoemd. Wij hebben van onze kant, als vertegenwoordigers van de Regering, daaraan in die zin toegegeven, dat wij het dienstig achten in het goede overleg toch die tegemoetkoming te betrachten. Ik plaats daarbij wat mij betreft de kanttekening -dit in antwoord op vragen van de geachte afgevaardigde de heer Wiebenga -dat al is het zo dat de Tweede Kamer (als dit voorstel zo wordt aanvaard) de benoeming aan zich zal hebben, het in het algemeen van de grootst mogelijke betekenis is, dat wanneer er straks een ombudsman zal komen, dan niet de politieke achtergrond van die ombudsman de belangrijkste overweging zal zijn bij de benoeming. Al moet ik als vertegenwoordiger van de Regering terughoudend spreken over de benoeming die aan een andere institutie is gegeven, wil ik hier toch in alle duidelijkheid zeggen dat het mij wel zeer dienstig voorkomt dat bij de totstandkoming van de benoeming van de ombudsman wordt gezocht naar zo breed mogelijke overeenstemming, naar consensus, en dat die benoeming niet in de politieke en in de partijpolitieke strijd wordt getrokken. Ik denk dat dit voor het welslagen van het instituut alleen maar van de grootste betekenis is. Mevrouw Van der Meer heeft, sprekende over de substituutombudsman, gezegd dat de vervangingsregeling voor de ombudsman niet geheel sluitend is. Daarin heeft zij op zichzelf genomen, gelijk. Gesteld echter dat de situatie zich zou voordoen dat een ombudsman er op een gegeven ogenblik niet meer is en er ook geen substituut-ombudsman is, moet het naar mijn mening toch mogelijk zijn om zeer snel tot de benoeming van een nieuwe ombudsman over te gaan. Ook anderszins lijkt het mij mogelijk -wanneer de ombudsman er wel is -dat in goed overleg met de Tweede Kamer de ombudsman tot die vervanging kan komen, die hij zelf ook van grote betekenis acht.

Mevrouw Van der Meer (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Ik zou de bewindsman van Binnenlandse Zaken het volgende willen vragen. Hetgeen hij zegt, gaat voor diverse gevallen , zoals ik die heb aangegeven wel op. Ik zou echter willen wijzen op de mogelijkheid dat de ombudsman van rechtswege op non-activiteit gaat en er geen substituutombudsman is, dan kan de Minister niet zeggen dat er geen ombudsman is op dat moment. In dat geval is niet voorzien.

Minister Wiegel: Ik geloof dat het zeer goed is, mijnheer de Voorzitter, dat de geachte afgevaardigde deze interruptie plaatst. Dit wijst ons immers op een van de mogelijke praktische problemen die zich zouden kunnen voordoen. Wanneer dit wetsontwerp zo zal worden aanvaard en er verdere uitvoering aan het wetsontwerp gaat worden gegeven, dan lijkt mij dat aan dit aspect -waarop de geachte afgevaardig-de heeft gedoeld -en ook aan mogelijke andere complicaties verdere aandacht zal worden gegeven, in de eerste plaats door de ombudsman zelf. Ik kan mij echter ook heel goed voorstellen dat de ombudsman dan overleg daarover heeft met de benoemende instantie, zodat wij niet terecht behoeven te komen in dit soort mogelijke praktische situaties. Wat dit betreft ben ik het met de geachte afgevaardigde eens dat wij dit soort mogelijke valkuilen zoveel mogelijk zullen moeten ontlopen. Mijnheer de Voorzitter! Verscheidene geachte afgevaardigden -ik doel hier op de heer Diepenhorst, maar ook op mevrouw Van der Meer, de heer Wiebenga en de heer Vis -hebben gesproken over de aanvaarding van een amendement in de Tweede Kamer, dat nu de mogelijkheid opent dat de competentie van de Nationale ombudsman wordt uitgebreid tot de lagere publiekrechtelijke lichamen. Uit het betoog van de geachte afgevaardigde mevrouw Van der Meer proefde ik, dat zij toch niet zo gelukkig was met deze interventie van de Tweede Kamer en haar bepaald prematuur achtte. Ook proefde ik uit haar betoog dat, nu dit amendement eenmaal was aanvaard, zij op het standpunt stond dat een dergelijke uitbreiding via een algemene maatregel van bestuur zou kunnen worden gerealiseerd. Andere geachte afgevaardigden, de heer Wiebenga, de heer Diepenhorst en ook de heer Vis, hebben in andere richting gepleit, namelijk om ervoor te zorgen dat wanneer die uitbreiding naar de lagere publiekrechtelijke lichamen in het vat wordt gegoten en daarover overleg gaande is met de vertegenwoordigers van de lagere publiekrechtelijke lichamen, uit dit overleg zou resulteren dat die uitbreiding van de competentie bij wet zou moeten geschieden. Ik ben gaarne bereid in het overleg met de lagere publiekrechtelijke lichamen die gedachte, die door de heren Diepenhorst, Wiebenga en Vis is geuit, daar ter tafel te brengen. Persoonlijk heb ik een duidelijke voorkeur voor die weg boven de weg van de algemene maatregel van bestuur. Graag zeg ik dan ook toe, dat ik dat punt in het overleg met de gemeenten en de provincies naar voren zal brengen. De heer Kolthoff (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Mag ik ter verduidelijking van de discussie een vraag stellen? Bedoelt de Minister dat hij in het overleg de gedachte van de gedecentraliseer-de ombudsman naar voren zal brengen of denkt hij toch alleen aan de gedeconcentreerde?

Minister Wiegel: Wat mij betreft, is die zaak nog volkomen open. Ik vind namelijk dat het overleg met de provincies en met de gemeenten zo open mogelijk moet worden gevoerd. Beide mogelijke constructies -die van decentralisatie en die van deconcentratie -kunnen in het overleg worden gebracht. Natuurlijk zal in het overleg heel praktisch ook aan de orde moeten komen de verhouding tussen de nationale ombudsman en de ombudslieden van de lagere publiekrechtelijke lichamen en de onderlinge afstemming van bevoegdheden. Ik kan mij voorstellen dat in het overleg ook worden ingebracht de ervaringen van hier en daar in verschillende gebieden opererende ombudsmannen. Kortom, wat mij betreft, is dat overleg zo open en reëel mogelijk. Ik sluit geen enkele constructie uit en kies wat de vormgeving betreft in eerste instantie voor vormgeving via de wet. Graag maak ik nog een aantal opmerkingen over de voorbereiding van de invoering van het instituut. Met genoegen heb ik geconstateerd dat het rapport dat daaromtrent is uitgebracht geheel tot in alle details door de geachte afgevaardigde de heer Diepenhorst is doorgelezen. Uit de door hem naar voren gebrachte citaten blijkt al, dat de medewerkers die het rapport hebben geschreven met veel enthousiasme aan het werk zijn gegaan en zich al helemaal hebben ingeleefd in de uitvoering van de gedachten die in dit wetsvoorstel zijn neergelegd.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

378

Wiegel Mevrouw Van der Meer heeft gewezen op de noodzaak van goede voorlichting. De geachte afgevaardigde de heer Diepenhorst heeft in het rijtje van talen waarin de voorlichting zou worden gegeven, het Fries gemist. Ik wil hier gaarne zeggen dat het mij op zich zelf zeer aanspreekt, de Friese taal in die rij op te nemen. Die verdere opdracht wil ik gaarne aan de ambtelijke werkgroep meegeven. In dit verband is misschien nog van belang dat burgemeester Tjeerdsma hier naast de geachte afgevaardigde de heer Diepenhorst zit. De inspiratie om in zodanige termen over het Fries te spreken kwam met name ook door de constructie dat beide geachte afgevaardigden in één bank zitten. Wat in meer algemene zin het opzetten van het instituut van de ombudsman betreft, blijkt de heer Diepenhorst van mening te zijn dat de opzet niet topzwaar mag zijn. Ook mevrouw Van der Meer heeft daarop gewezen. Zij heeft het gevaar van een al te hoge optuiging van de organisatie van het in-stituut genoemd. Ik kan mij dat heel wel voorstellen. Aan de andere kant is ook in deze Kamer gezegd, dat de begroting krap is opgezet. Dat mag ertegelijkertijd een vingerwijzing voor zijn dat degenen die aan de rapportage hebben gewerkt ook van mening zijn, datom nu maar de woorden van de geachte afgevaardigde de heer Diepenhorst te gebruiken -de organisatie van het instituut stevig én sober moet zijn. Verschillende details uit het rapport -ik kende ze zelf niet allemaal -zijn door de geachte afgevaardigde de heer Diepenhorst genoemd. Hij noem-de ook het aantal vierkante meters dat de kamer van de ombudsman zou moeten omvatten. Dat is tegelijkertijd mijn antwoord op de vraag van de heer Wiebenga, die de gedachte op tafel heeft gelegd of het Torentje niet geschikt zou zijn als kamer voor de ombudsman. Omdat in dat Torentje niet zoveel vierkante meters aanwezig zijn valt, helaas, die mogelijkheid af. Ook om andere redenen meen ik dat wij niet tot die keuze zouden moeten komen. Allereerst zou de betrokken functionaris dan toch te veraf zitten van zijn ambtelijke assistentie. In de tweede plaats is er een brief van de Minister-President aan de vice-ministerpresident, waarin staat dat de vice-minis-ter-president in die functie de beschikking over het Torentje heeft. In deze tijd moet men, als dat kan, zoveel mogelijk trachten vast te houden aan de kleine verworvenheden in het leven.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Nu wij dan toch spreken over enkele meer materiële aspecten aan dit ideëel zo belangrijke instituut, kom ik ook terecht bij de salariëring van de ombudsman, waarvoor de geachte afgevaardigde de heer Vis een speciale belangstelling heeft getoond. Inderdaad wordt de ombudsman hoog ingeschaald. Stel dat dat niet zou zijn geschied. Zou dan de Regering wellicht niet het verwijt hebben bereikt dat zij van die ombudsman een ombudsmuis wilde maken en dat zij, door niet in de salarisclassificatie aan te geven hoe hoog zij die functie achtte, te weinig waardering voor de functie zelve zou hebben? In dat verband heeft de heer Vis ook nog verwezen naar het salaris van de heer De Brauw. Als hij daar nog meer over wil weten kan hij zijn licht bij zijn partijgenoot opsteken. Ik meen dat wij moeten vasthouden aan de constructie zoals die is gekozen. Het salaris dat wij ons voorstellen is voor deze hoge functie een passend salaris, zeker geen overhonorering. Het is wel een waardering voor de functie en voor de zwaarte van de taak van de ombudsman. Het gaat bij het instituut van de ombudsman om een volkomen nieuw in-stituut in het Nederlandse staatsbestel, dat op centraal niveau wordt geïntroduceerd. Dit instituut kan veel gaan betekenen voor de burgers. Ik ben het eens met de geachte afgevaardigde de heer Wiebenga die een leuze uit een van de programma's waarop hij is gekozen naar voren heeft gebracht: de burgers zijn er niet voor de overheid, maar de overheid is er voor de burgers. De introductie van dit instituut moge mede uiting geven aan die gedachtengang. Mevrouw Van der Meer meent dat met de totstandkoming van het ombudsmaninstituut een extra waarborg wordt geschapen dat klachten van de burgers objectief worden beoordeeld. Dat ben ik van harte met haar eens. Zo ben ik het ook eens met wat de heer Vis zei over het feit dat de aanpak, die door de eerste ombudsman zou worden gekozen, zijn wijze van hanteren van de klachten, weleens trendsettend zou kunnen zijn voor het klimaat van openheid van de overheid voor klachten van de burgers. Het instituut van de ombudsman kan veel gaan betekenen voor de burgers, omdat het een adres is waar de burger terecht kan met zijn klachten over onbehoorlijk of onzorgvuldig overheidsoptreden, klachten waarvoor hij niet terecht kan bij de administratieve rechter.

Grondwet Ombudsman

Het instituut kan ook zeer veel gaan betekenen als bemiddelaar tussen de individuele burger en het bestuur, als die burger in de knel dreigt te komen. Het instituut van de ombudsman kan ook veel gaan betekenen voor dat bestuur zelf, in die zin dat het nog zorgvuldiger gaat functioneren naar de burger toe. Ook de verwijsfunctie van het instituut, de mogelijkheid dat burgers beter wegwijs worden gemaakt in het toch wel zeer uitgedijde overheidsapparaat, dat daardoor niet geheel en al doorzichtig is, is een factor die ons allen tot de conclusie brengt dat het zonder overdreven verwachtingen op te roepen een goede zaak is, dat wij tot invoering van dit instituut komen. De heer Diepenhorst heeft zo bloemrijk over het instituut gesproken, dat in ieder geval niet over dit debat kan worden gezegd dat het een herhaling is van het debat aan de overzijde, en ook zo bloemrijk dat ik op een bepaald moment dacht, dat de geachte afgevaardigde zelf belangstelling voor de functie zou hebben. Wij hebben in ieder geval niet te beslissen wie het gaat worden. Dat zal de overzijde zijn. Er is nog wel gesproken over de naam van het instituut. Uit de veelheid van suggesties ben ik niet veel wijzer geworden. Ik ben er in ieder geval niet van overtuigd dat de namen die zijn genoemd betere namen voor dit instituut zouden zijn. Genoemd zijn namen als pottekijker, klaagmuur, klachtenman, stormram, waarbij ik zou willen aantekenen dat in het kader van de neutraliteit weilicht over stormschaap zou moeten worden gesproken. Al die namen maken het niet helderder. De bedoeling van het instituut van de ombudsman is juist, dat het beleid er voor de burger helderder op wordt. Daarom zou ik, al heb ik grote waardering voor de inventiviteit van de leden van dit huis bij het aandragen van andere namen, eenvoudige Minister van Binnenlandse Zaken als ik ben, het gewoon willen laten bij de naam ombudsman. De wet zal aan de nationale ombudsman de nodige bevoegdheden geven om zijn taak goed te kunnen volvoeren. Organisatorisch worden ook al de nodige maatregelen getroffen om het instituut van de ombudsman goed te laten functioneren. Zeer veel zal afhangen van de persoon van de nationale ombudsman zelf. Ik hoop dan ook dat er iemand kan worden gevonden die binnen het grondwettelijke en wettelijke kader dat wij vandaag bespreken en met de organisatorische voorzieningen die worden voorbereid, zo zal kunnen functioneren dat het instituut van de ombudsman aan de hoog gespannen verwachtingen zal kunnen voldoen.

379

i

Minister De Ruiter: Mijnheer de Voorzitter! Mevrouw Van der Meer heeft de verhouding tussen de ombudsman en de administratieve rechtspraak aan de orde gesteld en de heer Vis heeft dit ontwerp in een boeiend historisch perspectief geplaatst. Hoewel ik met veel van wat is gezegd kan instemmen, stel ik er prijs op met een enkele korte opmerking die verhouding in mijn woorden te schetsen. De administratieve rechter toetst of beschikkingen, soms ook andere besluiten of handelingen van de overheid, al of niet inbreuk maken op de rechtspositie van de burger. Het begrip rechtspositie van de burger moet in overeenstemming met de toetsingsgronden in onder meerde Wet Arob en de Wet Arbo ruim worden opgevat. Zij wordt bepaald door het geschreven en het ongeschreven recht, met inbegrip van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De functie van de nationale ombudsman vormt in twee opzichten een aanvulling, zo men wil een sluitstuk, op ons goed ontwikkelde stelsel van administratieve rechtspraak. Ik leg de nadruk op de woorden 'goed ontwikkeld', in navolging van enige sprekers van vanmiddag. De eerste aanvulling die kan worden genoemd, is dat de ombudsman ook gedragingen van de overheid kan onderzoeken, die niet de rechtspositie van de burger in de zoeven omschreven zin raken. De tweede aanvulling is, dat in bepaalde gevallen, waarin de burger verstoken blijft van rechtsbescherming in de eigenlijke zin, de ombudsman door zijn onderzoeksbevoegdheid als het ware plaatsvervangende rechtsbescherming kan bieden. Deze uiteenzetting leidt ertoe om ook nog iets te zeggen over de functie van de ombudsman. Hierbij kunnen drie facetten worden onderscheiden. In de eerste plaats moet een ruime omschrijving worden gegeven van de zaken, die door de ombudsman kunnen worden onderzocht, namelijk, zoals in dit wetsontwerp gebeurt, de wijze waarop een administratief orgaan of een ambtenaar van dat orgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of rechtspersoon heeft gedragen. Ik wil dus wijzen op de ruime omschrijving van de zaken. In de tweede plaats wijs ik op de toetsingsnorm, die ook in dit geval ruimer, maar tevens diffuser moet zijn dan de vernietigingsgronden die de administratieve rechter hanteert. De ombudsman beoordeelt namelijk, of het administratieve orgaan zich in de door hem onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen. In de derde plaats wil ik wijzen op het effect van de tussenkomst van de ombudsman. Deze tussenkomst kan niet, zoals die van de administratieve rechter, leiden tot vernietiging -een besluit kan worden vernietigd, een gedraging niet-maar tot een ongetwijfeld gezaghebbende openbare beoordeling van de gedraging. Tot zover gaan mijn algemene opmerkingen over de verhouding van de activiteiten van de ombudsman tot die van de administratieve rechter. Ik kom nu tot een paar meer specifieke opmerkingen en vragen, gemaakt en gesteld door de geachte afgevaardigde mevrouw Van der Meer. Zij heeft gevraagd, of de regelingen in het onderhavige wetsontwerp inzake ontslag en op non-activiteit stellen en in artikel 13 van de Wet op de rechterlijke organisatie zullen worden aangevuld na de inwerkingtreding van een inderdaad nog aanhangig wetsontwerp, regelende de onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Dat beschermingsbewind -ik geef dat toe -heeft zekere trekken van curatele en het is in zeker opzicht vergelijkbaar met de rechtsfiguur faillissement. Juist omdat zij niet precies hetzelfde zijn, maar wel enigszins vergelijkbaar, zou ik haar vraag op dit ogenblik niet zonder meer bevestigend willen beantwoorden, maar haar wel graag willen toezeggen dat wij deze kwestie nog eens nader zullen bekijken en zo nodig een aanvullende bepaling zullen ontwerpen. Voorts heeft mevrouw Van der Meer gevraagd, of in dit ontwerp van Wet Nationale ombudsman niet ook de Wet op het Notarisambt en de Wet op de Registeraccountants met een klachtenregeling hadden moeten worden aangevuld. Mevrouw Van der Meer (PvdA): Het laatste is al geschied. Minister De Ruiter: Inderdaad. De regeling ter zake in de Wet op het Notarisambt wordt thans aan een herziening onderworpen. Wij zullen in dat verband ook graag de verhouding tot de bepalingen van deze wet bekijken. De vraag van mevrouw Van der Meer zal op deze wijze worden beantwoord. D De heerWiebenga (VVD): Mijnheer de Voorzitter! Ik heb met erg veel genoegen naar het antwoord van de Regering geluisterd. Met betrekking tot de mogelijke invoering van de ombudsfunctie voor de lagere overheden heeft de Ministervan Binnenlandse Zaken positief gereageerd. Ik ben daar bijzonder blij mee. Ik had bijna niet anders verwacht. Niettemin wil ik er nog iets over zeggen. Ik heb aangekondigd dat ik een motie in mijn portefeuille had. Sommigen zullen nu denken dat indiening van de motie niet meer nodig is, maar naar mijn mening is dat zeer zeker wel het geval. Deze Minister maakt deel uit van een kabinet dat aan het eind van de zittingsperiode staat. Ik hoop dat hij terugkomt. Daar ga ik a priori van uit, maar je weet nooit zeker. Dit geldt uiteraard ook voor de Minister van Justitie. Het lijkt mij goed dat zijn opvolger -wie dat dan ook is -een signaal heeft hoe deze Kamer over deze zaak denkt. Wij vinden dit een bijzonder belangrijk punt. Deze zaak gaat uit boven de zittingsduur van het kabinet. Ook lijkt het van belang voor het overleg dat de Minister en zijn opvolger zullen moeten voeren met de VNG en het IPO. Daarbij kan het een steun in de rug zijn. Het lijkt mij ook nodig, omdat de Regering uiteindelijk zit met een wat ongelukkige wettekst. Daar moet straks wat aan worden gedaan. Het is dan van belang dat er een duidelijk document naast ligt, waarin de Regering wordt uitgenodigd om in deze tekst verandering te brengen. Ik heb dan ook de eer, een motie op dit punt in te dienen.

Motie

De Voorzitter: Door de leden Wiebenga, Vis, Diepenhorst, Tjeerdsma en Vonhoff-Luijendijk wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer, gehoord de beraadslaging;

van mening, dat mogelijke invoering van de ombudsfunctie voor de lagere overheden een belangrijke invloed zal hebben op de publiekrechtelijke positie van die overheden; tevens van mening, dat het gewenst is, dat niet alleen de Regering, maar ook de Staten-Generaal als medewetgever medebepalen op welke wijze deze mogelijke invoering gestalte dient te krijgen; overwegende, dat het derhalve ten zeerste gediend is, deze mogelijke in-voering bij formele wet te doen geschieden, en niet bij algemene maatregel van bestuur;

verzoekt de Regering, dienovereenkomstig te handelen, en gaat over tot de orde van de dag.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Grondwet Ombudsman

380

Wiebenga Toelichting: Verwezen wordt naar het in de Tweede Kamer geamendeerde artikel 1, lid 1 b van het wetsontwerp, waardoor het voor de Regering mogelijk wordt, andere organen, zoals provincies en gemeenten, bij algemene maatregel van bestuur onder de werking van de wet Nationale ombudsman te brengen. (Gedrukt stuk Eerste Kamer, zitting 1980-1981, nr. 11 f). D Minister Wiegel: Mijnheer de Voorzitter! De heer Wiebenga heeft een wat bijzondere motie ingediend, want zij is ingediend na een vrij openhartige toezegging van mijn kant. Verder is zij niet zozeer voor mij bestemd, maar voor mijn opvolger.

De heer Wiebenga (VVD): Ze is uiteraard ook voor u bestemd. De heer Kolthoff (PvdA): Ik heb de in-druk dat de heer Wiebenga meer een amendement op termijn wilde indienen.

Minister Wiegel: Ook aan dit aspect kun je de gedachte ontlenen dat dit een bijzondere motie is. Zij is ook bijzonder omdat zij een steun in de rug van de Minister van Binnenlandse Zaken beoogt te zijn. Mijnheer de Voorzitter! Hoe vaak komt het niet voor dat -over uw Kamer spreek ik niet -aan de overzijde wel eens iets anders geschiedt dan het bieden van steun aan een Minister? AI-leen al om die reden, wil ik deze motie omarmen. De beraadslaging wordt gesloten. Het wetsontwerp nr. 14178wordtzonder stemming aangenomen. De Voorzitter: Ik stel aan de Kamer voor, de stemming over wetsontwerp nr. 16057, omdat het een wijziging van de Grondwet betreft, en de stemming over de motie-Wiebenga c.s. te doen plaatsvinden op 10 februari a.s., bij de aanvang van de vergadering. Daartoe wordt besloten. Sluiting 15.17 uur. Lijst van besluiten De Voorzitter heeft na overleg met het College van Senioren besloten om: het voorbereidend onderzoek en de openbare behandeling van hoofdstuk X (Defensie) (uitgezonderd het onderdeel NAVO) te doen plaatsvinden op resp. 10 maarten 14 april a.s., in plaats van op resp. 24 maart en 12/13 mei a.s.;

Eerste Kamer 3 februari 1981

het voorbereidend onderzoek en de openbare behandeling van hoofdstuk V (Buitenlandse Zaken, uitgezonderd het onderdeel Ontwikkelingssamenwerking en incl. het onderdeel NAVO van hoofdstuk X) te doen plaatsvinden op resp. 10 maart en 15 april a.s. in plaats van op resp. 24 maart en 12/13 mei a.s.; de begrotingsbehandeling van Hoofdstuk XII (Departement van Verkeer en Waterstaat) in zijn geheel te doen plaatsvinden op 7 april a.s. in plaats van op 7 en 14 april; dit jaar af te zien van een begrotingsdebat betr. hoofdstuk XVI (Departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk);

de begrotingsbehandeling van Hoofdstuk XI (Departement van Volksgezondheid en Milieuhygiëne) in zijn geheel te doen plaatsvinden op 10 februari a.s. in plaats van op 10 en 17 februari a.s.; het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsontwerp door de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat te doen houden op 17 februari a.s.: Wijziging van de Financiële-Verhoudingswet 1960(16099); het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsontwerp door de vaste Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking te doen houden op 24 februari a.s.: Goedkeuring van de op 11 april 1979 te Dakar tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mali inzake de tewerkstelling van Nederlandse vrijwilligers(15985); het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsontwerp door de vaste Commissies voor Cultuur en Recreatie en voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne eveneens te doen houden op 24 februari a.s.: Ontwerp-Kampeerwet (14426); de openbare behandeling van het volgende wetsontwerp te doen houden op 17 maart a.s.: Agrarisch grondverkeer (15969); het voorbereidend onderzoek door het College van Senioren alsmede de openbare behandeling van de volgen-de wetsontwerpen te doen houden op 10 februari a.s.: Wijziging van hoofdstuk XI (Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) van de begroting van uitgaven van het Rijk voor het jaar 1980 (wijziging naar aanleiding van de Voorjaarsnota; eerste wijzigingsvoorstel (16420);

Grondwet Ombudsman Regeling van werkzaamheden Ingekomen stukken Goedkeuring van het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen, 1969, met bijlagen (Trb. 1970, 122 en 194) (16039, R 1140); Bepalingen betreffende de meting van schepen (Meetbrievenwet) (16059); Wijziging van hoofdstuk XIV (Departement van Landbouw en Visserij) van de begroting van uitgaven van het Rijk voor het jaar 1980 (wijziging voornameiijk naar aanleiding van de Voorjaarsnota; eerste wijzigingsvoorstel) (16446). het voorbereidend onderzoek van het volgende wetsontwerp te doen plaatsvinden door de vaste Commissie voor Justitie op 17 februari a.s.: Aanpassing van de wetgeving aan de tweede richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht (15304). Lijst van ingekomen stukken met de door de Voorzitter ter zake gedane voorstellen 1°. de volgende door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangenomen ontwerpen van wet: Overbrenging in beheer en onderhoud bij de gemeente Numansdorp van de in die gemeente gelegen Rijkstramweghaven ca. (15821); Wijziging van twee wetten houden-de verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet (16552);

Deze ontwerpen van wet zullen worden gesteld in handen van het College van Senioren. Hoofdstuk XI (Departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) van de begroting van uitgaven van het Rijk voor het jaar 1981: begroting van uitgaven; aanwijzing en raming van de middelen (16400). Kampeerwet (14426); Goedkeuring van de op 11 april 1979 te Dakar tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Mali inzake de tewerkstelling van Nederlandse vrijwilligers(15985); Wijziging van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, de Wet universitaire bestuurshervorming 1970 en de Wet van 12 november 1975, Stb. 656 (Wettweefasenstructuur wetenschappelijk onderwijs) (16106); Wijziging van de Financiële-Verhoudingswet 1960(16099); Hoofdstuk XII (Departement van Verkeer en Waterstaat) van de begroting van uitgaven van het Rijk voor het jaar 1981; Begroting van uitgaven; 381

Aanwijzing en raming van de middelen(16400); Begroting van ontvangsten en uitgaven van het Rijkswegenfonds voor het jaar 1981 (16400 B). Deze ontwerpen van wet zullen worden gesteld in handen van de desbetreffende commissies.

2°, de volgende regeringsmissives: een, van de Ministers van Onderwijs en Wetenschappen en voor Wetenschapsbeleid, betreffende het eindadvies van de Voorbereidingscommissie ZWO-projectfinanciering Technische Wetenschappen; een, van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen ten geleide van 2 exemplaren van jaarrekening en accountantsrapport 1977 van de technische rijkshogeschool te Delft; een, van de Staatssecretaris van On-derwijs en Wetenschappen, de heer De Jong, ten geleide van zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer betreffende zijn Examennota; een, van de Minister van Economische Zaken, ten geleide van de bedrijfstakverkenning Textiel-en kledingindustrie; een, van de Minister van Buitenlandse Zaken, betreffende een Overeenkomst tussen Nederland en Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen; een, van alsvoren, betreffende een Overeenkomst tussen Nederland en Suriname met betrekking tot de vestiging van een Nederlandse militaire missie in de Republiek Suriname ten behoeve van de verdere opbouw van de Surinaamse strijdkrachten; een, van alsvoren, betreffende de CVSE-vervolgbijeenkomstte Madrid; een, van de Minister van Verkeer en Waterstaat, betreffende het rapport van de Belgisch/Nederlandse werkgroep inzake de problematiek Wernhout/Wuustwezel; een, van de Ministervan Economische Zaken, ten geleide van de conclusies van het overleg tussen de Regering en het Provinciaal Bestuur van Limburg over het Perspectievennotabeleid; een, van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, ten geleide van 35 exemplaren van het verslag 1978/1979 van de Raad voor de Kunst; een, van alsvoren, betreffende een compensatieregeling dagbladen; een, van de Minister voor Wetenschapsbeleid, betreffende de Nota 'Onderzoekbeleid in de ruimtelijke ordening' en het rapport van de werkgroep 'Programmeringsoverleg Ruimtelijk Onderzoek'; een, van de Minister van Landbouw en Visserij, zijnde een afschrift van zijn brief aan de voorzitter van de vaste Commissie voor Landbouw en Visserij van de Tweede Kamer, betreffende toezending van stukken ten behoeve van een mondeling overleg van de Minister met voornoemde commissie op 29 januari 1981; een, van de Minister van Sociale Zaken, ten geleide van een afschrift van een adviesaanvrage over een wettelijke regeling/ondersteuning van het werkgelegenheidsoverleg.

De Voorzitter stelt voor, deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden. 3°. de volgende missives van de minister van Buitenlandse Zaken: een, ter voldoening aan het bepaal-de in het tweede lid van artikel 60 en onder verwijzing naar het derde lid van artikel 61 van de Grondwet, en ten geleide van de Nederlandse en de En-gelse tekst van de op 15 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Nieuwzeeland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1980,176), alsmede een toelichtende nota bij deze Overeenkomst; een, ter voldoening aan het bepaal-de in het tweede lid van artikel 60 en onder verwijzing naar het derde lid van artikel 61 van de Grondwet, en ten geleide van de Franse en de Engelse tekst en de vertaling in het Nederlands van het op 10 mei 1979 te Straatsburg tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de Europese Overeenkomst in-zake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (Trb. 1980, 149), alsmede een toelichtende nota bij dit Protocol. Deze missives zijn inmiddels gedrukt en aan de leden toegezonden. De tractatenbladen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden. 4°. de volgende missives: vijftien, van de Directeur van het Kabinet der Koningin, houdende mededeling van de goedkeuring door H.M. de Koningin van een aantal ontwerpen van (Rijks)wet, aangenomen door de Eerste Kamer der Staten-Generaal op 9, 16 en 23 december 1980; een, van de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, ten geleide van de voorstudie 'Benadering en planning; vier preadviezen over beleidsvorming in het openbaar bestuur'; een, van de directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders ten geleide van een exemplaar van het Statistisch Overzicht Zuidelijke Usselmeerpolders 1979; een, van de voorzitter van de Commissie voor de Bestuurshervorming, ten geleide van een exemplaar van het verslag van de werkzaamheden van de commissie over de periode 1 septerrv ber 1979 tot 1 september 1980; een, van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen, ten geleide van haar begroting 1981; een, van de secretaris van het Wetenschappelijk Buro van de Pacifistisch Socialistische Partij, ten geleide van het jaarverslag 1979 van voornoemd bureau; een, van de algemeen secretaris van de RAI, ten geleide van een exemplaar van het bulletin 'RAI Actueel', waarin een commentaar op de handelwijze van de Eerste Kamer. De Voorzitter stelt voor, deze missives voor kennisgeving aan te nemen. De bijlagen zijn nedergelegd ter griffie ter inzage voor de leden. 5°. De volgende geschriften: een, van de Stichting politieke bewustwording, de Stichting oud-strijders legioen en Constructief Jong Nederland, te Berkel en Rodenrijs, betreffende het ontwerp van wet Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van bepalingen inzake de verdediging (15467, R 1114). Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Algemene Zaken en Huis der Koningin en voor Defensie. een, van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk, betreffende de provinciale herindeling. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat. een, van het college van burgemeester en wethouders van Baarderadeel, betreffende het vraagstuk van de kleine scholen op het platteland. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Ingekomen stukken

382

een, van het college van burgemeester en wethouders van Groningen, betreffende het ontwerp van wet Regelen omtrent leegstaande woningen en andere gebouwen (15442) en het voorstel van wet Wijziging van de Woonruimtewet 1947 (Stb. H 291) (15030). Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

een, van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, betreffende huisvesting, scholing en werkgelegenheid van buitenlandse minderheden. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en voor Sociale Zaken.

een, van het college van burgemeester en wethouders van Roermond, betreffende het ontwerp van wet Regelen omtrent leegstaande woningen en andere gebouwen (15442). Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en voor Justitie. een, van J. A. van Deutekom te Oss, betreffende politieke welzijnsbewustwording. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne en voor Maatschappelijk Werk. een, van Deputaten voor de correspondentie met de Hoge Overheid van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland, te Ridderkerk, betreffen-de het ontwerp van de Wet afbreking zwangerschap (15475). een, van M. Waringa e.a. te Oldeboorn, betreffende alsvoren. een, van A. C. J. Aast te Hardenberg, betreffende alsvoren. een, van mevrouw E. P. Niessen-Dekker te Zeist, betreffende alsvoren. een, van S. M. Roelofsen Damen te Hechtel-Eksel, België, betreffende alsvoren. Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne en voor Justitie. een, van mevrouw C. A. Klooster te EI-lewoutsdijk, betreffende een aantal aspecten van het regeringsbeleid.

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Algemene Zaken en Huis der Koningin. een, van de Stichting Waakzaamheid Persoonsregistratie te Amsterdam, betreffende het ontwerp van de wet op de persoonsregistraties en het ontwerp van de wet op de centrale personenadministratie.

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Justitie. een, van de 'Vereniging Actie Back-Pay' te Amsterdam, betreffende het concept-ontwerp van wet Uitkeringswet Indische Geïnterneerden.

Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat.

een, van J. B. M. Booms te Antwerpen, België, betreffende fiscale en sociale aangelegenheden. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Financiën en voor Sociale Zaken.

een, van ir. J. W. ter Bals te Voorburg, betreffende kernwapens en ethiek. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Defensie. een, van de BOC West-Brabant te Breda, betreffende de werkgelegenheid in West-Brabant. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Economische Zaken en voor Sociale Zaken. een, van het College van Burgemeester en Wethouders van Berkel en Rodenrijs, betreffende het ontwerp van wet tot wijziging van de Wet op het Openbare Bibliotheekwerk. Dit geschrift wordt van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissie voor Cultuur en Recreatie. een, van de Werkgemeenschap Mensbeeld en Politiek te Utrecht, betreffende het ontwerp van de Wet afbreking zwangerschap (15475). een, van de Kerkeraad van de Hervormde Gemeente Wijk I te Wageningen, betreffende alsvoren. een, van mejuffrouw A. Verkerk te Veenendaal, betreffende alsvoren. een, van mevrouw M. Klapwijk en mejuffrouw P. S. van der Kam te Haarlem, betreffende alsvoren.

een, van drs. H. L. F. Saeijs te Heinkenszand, betreffende alsvoren. een, van P. C. van Wijk te Rotterdam, betreffende alsvoren. Deze geschriften worden van belang geacht voor de leden en plv. leden van de vaste Commissies voor Justitie en voor Volksgezondheid en Milieuhygië-ne. De Voorzitter stelt voor, deze geschriften voor kennisgeving aan te nemen.

Eerste Kamer 3 februari 1981

Ingekomen stukken

383

ïtit

 
 
 

2.

Meer informatie