De stemming over het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eer... - Handelingen Eerste Kamer 1980-1981 16 december 1980 orde 3

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Aan de orde is de stemming over het wetsontwerp Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de verkiezing van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal (14223).

De Voorzitter: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen. D De heer Vermeer (PvdA): Mijnheer de Voorzitter! Overwegend dat de verkiezing van de Eerste Kamer om de vier jaar in plaats van om de zes jaar door ons als een verbetering wordt beschouwd, overwegend ook dat de verkiezing van de Kamer in haar geheel en niet meer in fasen eveneens door ons als een verbetering wordt gezien en verder overwegende dat wij geen bezwaar mogen maken tegen een betere politieke legitimatie van een orgaan dat hoe dan ook zal blijven bestaan, blijft ons bezwaar dat de verkiezingen van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet samenvallen en dat dit zal inhouden dat de Eerste Kamer gedurende elke zittingsperiode meestal voor langere en soms voor kortere tijd een samenstelling zal hebben, die meer aansluit op actuele politieke verhoudingen dan die in de Tweede Kamer. Daaruit kan voortvloei-en dat dit leidt tot een versterking van de positie van de Eerste Kamer. Dit leidt een deel van onze fractie, het kleinere deel, ertoe, met erkenning van de punten van verbetering, toch tegen dit wetsvoorstel te stemmen. Een afschaffing van deze Kamer en in elk geval een verzwakking van de positie van deze Kamer wensend, kunnen zij namelijk niet meewerken aan een verandering, die tot een versterking zal leiden of zal kunnen leiden. Het grotere deel van onze fractie zal desondanks vóór stemmen. Wij betrekken daarbij in onze afweging tevens het feit dat niet-ingezetenen kiesrecht zullen kunnen krijgen, zij het met beperking, hetgeen wij altijd hebben gewild. Verder wordt de leeftijdsgrens voor passief kiesrecht 18 in plaats van 25, wat wij eveneens hebben gewild. Wij betrekken daarbij ook het feit dat de uitzonderingsgronden voor actief en passief kiesrecht worden gelijkgetrokken en dat deze zullen worden beperkt, waarvoor wij altijd hebben gepleit. Nogmaals, dit leidt ertoe dat het grotere deel van mijn fractie zal voorstemmen en dat het kleinere deel zal tegenstemmen. Daarbij overweegt dat kleinere deel ook dat het verwerpen van het wetsontwerp nu, wellicht nog de mogelijkheid biedt om een naar hun inzicht verbeterde versie alsnog in te dienen. D De heer De Gaay Fortman (PPR): Mijnheer de Voorzitter! Mijn fractie heeft goed geluisterd naar de argumentatie van de heer Vis, die kan worden samengevat als een versterking van de legitimatie van de Eerste Kamer in haar verhouding tot de Regering, doordat haar verkiezing op bepaalde tijdstippen actueler zou worden dan die van de Tweede Kamer. Wij menen dat dit argument niet de doorslag kan geven, want de Eerste Kamer gedraagt zich in de politieke praktijk uitermate terughoudend in haar vertrouwensrelatie met de Regering. Die terughoudendheid is historisch gegroeid. Wetsontwerp 14223 betekent geen breuk in die historisch gegroeide terughoudendheid. De kiezers die de Tweede Kamer kiezen, geven daarmee aan wat in de politieke verhoudingen die van deze verkiezingen het gevolg zijn, voor de periode waarvoor de Tweede Kamer gekozen is, de beleids-en coalitiemogelijkheden zijn voor de samenstelling van een kabinet. Dat wil zeggen dat de terughoudendheid van de Eerste Kamer moet berusten op dat politieke primaat van de Tweede Kamer. Daarin wordt door een ander tijdstip van verkiezing van de Eerste Kamer geen verandering gebracht. Bovendien worden de kiezers die deelnemen aan de verkiezingen van provinciale staten, gevraagd zich uit te spreken over de vertegenwoordiging in dat orgaan, en wel in de wetenschap dat indirect daaruit de samenstelling van de Eerste Kamer voortvloeit. Zij worden niet gevraagd, in te grijpen in datgene waartoe zij enige tijd eerder hebben besloten met betrekking tot de samenstelling van de Tweede Kamer. Bij welke wijze van verkiezing dan ook -zowel de oude als de nieuwe -doet zich het volgende probleem voor. Wanneer er een breuk ontstaat... De Voorzitter: Ik wijs de heer De Gaay Fortman erop dat dit een stemverklaring heet te zijn en geen derde termijn. De heer De Gaay Fortman (PPR): Dat is juist, mijnheer de Voorzitter. Wanneer er een breuk ontstaat in de verhouding tussen de Eerste Kamer en het kabinet, dan moeten eigenlijk ook de provinciale staten worden ontbonden. Dat kan nu niet en dat zal straks ook niet kunnen. Dat probleem blijft dus bestaan. Mijn fractie stemt vóór wetsontwerp 14223.

Eerste Kamer 16 december 1980

Grondwet

272

De heer Feij (VVD): Mijnheer de Voorzitter! De geringe legitimiteit die de Eerste Kamer bezit, wordt toegeschreven aan haar verkiezing en aan het achterlopen op de politieke verhoudingen, wat de helft van de Eerste Kamer betreft. De directe algehele vernieuwing na de verkiezing van provinciale staten versterkt de legitimiteit van onze Kamer. Om die reden zal dit wetsontwerp de steun van mijn fractie krijgen. Het is overigens onjuist, te stellen dat deze wijziging een nieuwe conflictmogelijkheid binnen ons staatsrechtelijk bestel in het leven roept, zoals de heer Vis heeft gesteld. Ik herinner daarbij aan het standpunt van het kabinet dat het tot de ongeschreven regels van het staatsrecht behoort dat er ook een voortdurende vertrouwensrelatie moet bestaan tussen kabinet en Eerste Kamer. Bij een verbreken daarvan moeten een of meer leden van het kabinet, dan wel het gehele kabinet heengaan, hetzij de Eerste Kamer worden ontbonden. Het kabinet is in deze Kamer nimmer gezonden, de Kamer slechts één maal, te weten in 1904, is ontbonden. Het politieke primaat van de Tweede Kamer -de heer de Gaay Fortman jr. heeft daarop al gewezen -blijft ook na deze wijziging overeind. D De heer De Gaay Fortman (CDA): Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde de heer Vermeer heeft de overwegingen uiteengezet op grond waarvan het betere deel van zijn fractie vóór het wetsontwerp zal stemmen! Mijn fractie deelt die overwegingen en zal dus aan dit wetsontwerp haar stem geven. De Voorzitter: Is de Regering bereid, het gesprokene te aanvaarden als stemverklaringen? Minister Wiegel: Jawel, mijnheer de Voorzitter. Het wetsontwerp wordt met 59 tegen 11 stemmen aangenomen. Vóór hebben gestemd de leden: Kaland, Mol, Ermen, Tummers, Terwindt, Van Veldhuizen, Feij, Van Dalen, An-driessen, Von Meijenfeldt, Van Tets, F. C. de Jong, Van der Werff, Tjeerdsma, Vogt, de vries, Van Kuik, Netjes, van de Zandschulp, Meuleman, Van Soest-Jansbeken, Van der Jagt, Wiebenga, Van Krimpen, W. F. de Gaay Fortman, LeytendeWijkerslooth deWeerdesteyn, Van Hemert tot Dingshof, Heijne Makkreel, Vrouwenvelder, Christiaanse, G. de Jong, Schlingemann, Vonhoff-Luijendijk, Umkers, Schreurs, Van Boven, Groensmit-van der Kallen, Zoutendijk, Van der Werf-Terpstra, Achterstraat, Oskamp, Diepenhorst, Schouten, Van Hulst, Baas, B. de Gaay Fortman, Oudenhoven, Post, Franssen, Vermeer, Schinck, d'Ancona, Kloos, Zoon, Kolthoff, Uijen, Steigenga-Kouwe, Van Waterschoot en de Voorzitter. Tegen hebben gestemd de leden: De Rijk, Derks, Glastra van Loon, Vis, Vonk-van Kalker, Maaskant, Versloot, Van den Bergh, Van der Meer, Nagel en Simons.

 
 
 

2.

Meer informatie