Eindverslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepaling inzake het geven van inlichtingen door de ministers en de staatssecretarissen

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Tekst

Nr. 6

' Samenstelling: Leden: Van Rossum (SGP), Haas-Berger (PvdA), Stoffelen (PvdA), Van der Sanden (CDA), Kosto (PvdA), Salomons (PvdA), Aarts (CDA), K. G. de Vries (PvdA), De Kwaadsteniet (CDA), voorzitter, Rienks (PvdA), Hermes (CDA), Wessel-Tuinstra (D'66), Nijpels (VVD), Blaauw (VVD), Mateman (CDA), Buikema (CDA), Van der Burg (CDA), Brouwer (CPN), Dales (PvdA), Janmaat, Korthals (VVD), Wiebenga (VVD), Franssen (VVD). Plv. leden: Leerling (RPF), Meijer (PvdA), Wallage (PvdA), Beinema (CDA), Müller-van Ast (PvdA), Stemerdink (PvdA), Frinking (CDA), Wöltgens (PvdA), Gualthérie van Weezel (CDA), De Visser (PvdA), G. C. Van Dam (CDA), Tommei (D'66), Lauxtermann (VVD), Den Ouden-Dekkers (VVD), Eversdijk (CDA), Van den Toorn (CDA), Hennekam (CDA), Van Es (PSP), Van Ooijen (PvdA), Schutte (GVP), Evenhuis (VVD), Dees (VVD), Dijkstal (VVD).

EINDVERSLAG Vastgesteld 21 november 1985

De bijzondere commissie voor grondwetsherziening acht de plenaire behandeling van dit voorstel voldoende voorbereid met de beantwoording van de volgende opmerkingen en vragen van leden van de C.D.A. fractie.

Genoemde leden hadden met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord. In het bijzonder wensten zij echter nog in te gaan op het zgn. verschoningsrecht. Zij hadden zich enigszins verbaasd over de stelling van de regering, dat in de memorie van toelichting aan het verschoningsrecht geen aandacht was geschonken, «omdat de strekking van het wetsontwerp hiervoor naar ons oordeel niet het geëigende kader bood». De aan het woord zijnde leden hadden er op 26 februari 1985 voor gepleit stringentere spelregels omtrent het beroep op artikel 68 Grondwet tot stand te brengen, waarbij één mogelijkheid was het opnemen van de woorden «gehoord de minister-raad» in artikel 68 (zie Handelingen, Tweede Kamer, blz. 3556). Om die reden hadden zij -tenminstemogen verwachten, dat aan deze problematiek aandacht zou zijn geschonken. Voorts betoogden deze leden, dat het hier weliswaar om zeer incidentele gebeurtenissen in de relatie regeringparlement kan gaan, doch dat het dan ook zeer zwaarwegende zaken zijn. Zij vernamen graag van de regering wat deze nu precies verstaat onder «een aanwijzing op grond van artikel 15 derde lid van het Reglement van Orde voor de ministerraad». De uitleg van de regering houdt in dat de minister die een beroep op artikel 68 wil doen dit «in de ministerraad aan de orde stelt». Waarom is de regering zo terughoudend in deze zaak? Waarom weigert de regering de besluitvorming daartoe in het Reglement van Orde van de ministerraad te regelen? De nu gekozen formulering laat het de ministerraad vrij om bijvoorbeeld van het voornemen van de betrokken minister of staatssecretaris kennis te nemen, zonder dat besluitvorming daarover wordt uitgelokt. Dit achtten de leden van de C.D.A.-fractie onvoldoende. Tenslotte herinnerden zij ook aan de toezegging van de minister-president om het Regelement van Orde «vrij snel» te wijzigen (zie blz. 3870 van de Handelingen van dit jaar).

De voorzitter van de commissie, De Kwaadsteniet De griffier van de commissie, De Beaufort

 
 
 

2.

Meer informatie