Economische studie naar de cumulatieve effecten van handelsovereenkomsten op de landbouwsector van de EU – Veelgestelde vragen
Economische studie geeft waardevolle informatie over de mogelijke effecten van toekomstige handelsovereenkomsten en rechtvaardigt de bestaande EU-aanpak waarbij gevoelige sectoren systematisch worden beschermd.
Op de Landbouwraad i van 15 november 2016 hebben vicevoorzitter Katainen en commissaris Hogan de resultaten van een studie over de cumulatieve economische effecten van lopende en aanstaande handelsonderhandelingen op de landbouwsector van de EU voorgesteld. De studie en een persbericht zijn online beschikbaar. De studie is een theoretische modelleringsoefening over de mogelijke economische effecten voor de sector landbouwproducten en levensmiddelen, met inbegrip van specifieke resultaten voor bepaalde landbouwproducten na de sluiting van twaalf handelsovereenkomsten uiterlijk in 2025.
Er gelden punten van voorbehoud en beperkingen ten aanzien van de gebruikte modellen, met name met betrekking tot het feit dat de analyse voor bepaalde gevoelige producten uitgaat van tariefverlagingen, en niet van tariefcontingenten, die voor de EU de norm zijn bij het voeren van onderhandelingen over handelsovereenkomsten.
Vanwege beperkingen van de beschikbare methodologieën sluit de studie bepaalde belangrijke landbouwproducten uit van een meer gedetailleerde analyse. De mogelijke baten voor belangrijke producten zoals groenten en fruit, wijn, olijfolie en verwerkte levensmiddelen in het algemeen (die goed zijn voor meer dan 70 % van de waarde van de EU-uitvoer van landbouwproducten en levensmiddelen) en de baten van de betere bescherming voor geografische aanduidingen in handelsovereenkomsten konden niet in detail worden gekwantificeerd.
Als zodanig is de studie géén voorspelling of prognose van de waarschijnlijke uitkomst van de geslaagde sluiting van die twaalf overeenkomsten, over het merendeel waarvan de onderhandelingen nog lopen of nog niet zijn begonnen. Ze helpt wel bij het te gepasten tijde bepalen van de onderhandelingspositie van de Commissie.
Waarom een studie naar de cumulatieve impact van handelsovereenkomsten op de landbouw?
De Europese Unie voert momenteel onderhandelingen over een groot aantal bilaterale en regionale handelsovereenkomsten en heeft in het verleden al veel zulke overeenkomsten afgesloten. In de nabije toekomst zullen naar verwachting andere onderhandelingen worden geopend.
Als de overeenkomsten eenmaal ten uitvoer zijn gelegd, zullen ze nieuwe mogelijkheden voor het uitvoeren van landbouwproducten en levensmiddelen van de EU scheppen, maar ook meer invoer en hevigere concurrentie op binnenlandse markten voor landbouwproducten en levensmiddelen mogelijk maken.
Met deze studie wordt daarom beoogd tot een beter begrip van de potentiële economische impact van al deze overeenkomsten op de landbouwsector van de EU te komen, met bijzondere aandacht voor belangrijke basisproducten.
Welke overeenkomsten worden door de studie bestreken?
Deze studie heeft betrekking op twaalf nog ten uitvoer te leggen handelsovereenkomsten, gaande van enkele overeenkomsten die al zijn uitonderhandeld (Canada, Vietnam), over enkele die zich in diverse onderhandelingsstadia bevinden (Verenigde Staten, Mercosur, Japan, Thailand, Indonesië, Filipijnen), tot twee waarover nog moet worden onderhandeld (Australië, Nieuw-Zeeland) en twee andere die de modernisering van bestaande overeenkomsten betreffen (Turkije, Mexico).
Hoe staat het met reeds van kracht zijnde handelsovereenkomsten, bijvoorbeeld met Zuid-Korea of Oekraïne?
De effecten van deze reeds van kracht zijnde handelsovereenkomsten zijn al zichtbaar in de EU-handel in landbouwproducten en levensmiddelen. Ze zijn opgenomen in het referentiescenario (basis) voor de analyse. De studie is gericht op andere overeenkomsten, die nog niet van kracht zijn. Ze zet de situatie mét deze overeenkomsten af tegen het referentiescenario (de huidige situatie, zonder die overeenkomsten).
Wat is de methodologie van de studie?
Aangezien de onderhandelingen over het merendeel van de in deze studie geanalyseerde overeenkomsten nog lopen, kan in het kader van deze studie geen beoordeling van de concrete en precieze uitkomst van elke overeenkomst worden verricht.
Daarom gaat de studie uit van scenariosimulaties aan de hand van economische modellen. Een daarvan biedt meer gedetailleerde resultaten, terwijl de focus ervan beperkt is tot bepaalde sleutelsectoren (vlees, zuivel, granen, suiker, rijst en plantaardige oliën) en ze uitgaat van de veronderstelling dat deze goederen als basisproducten worden verkocht.
De mogelijke baten voor belangrijke producten (die goed zijn voor meer dan 70 % van de exportwaarde van landbouwproducten en levensmiddelen) noch de baten van de verbeterde bescherming voor geografische aanduidingen konden in detail worden gekwantificeerd.
In deze beoordeling wordt uitsluitend gekeken naar de effecten van de wederzijdse liberalisering van invoertarieven tussen de EU en de betrokken handelspartners. Er wordt geen rekening gehouden met andere bepalingen met een economische impact (bijvoorbeeld de reductie van niet-tarifaire maatregelen, met name sanitaire en fytosanitaire maatregelen). De impact van EU-maatregelen ter bescherming van kwetsbare sectoren bij handelsakkoorden, zoals het systematische gebruik van beperkte tariefcontingenten, valt ook buiten het bestek van deze beoordeling.
Er is geen rekening gehouden met de impact van de gevolgen van het referendum in het Verenigd Koninkrijk over het lidmaatschap van de EU.
De conclusies van de studie zijn dus geen voorspelling van de uitkomst van toekomstige overeenkomsten, maar geven een indicatie van de te verwachten mogelijke richting en omvang van bepaalde liberaliseringsscenario's.
Welke scenario's worden geanalyseerd?
Voor de studie zijn twee theoretische handelsscenario's gebruikt, die worden aangeduid als “ambitieus” (nultarieven voor 98,5 % van alle producten, met inbegrip van industriële producten, en een gedeeltelijke tariefverlaging van 50 % voor de resterende producten) of “conservatief” (nultarieven voor slechts 97 % van alle producten en een gedeeltelijke tariefverlaging van 25 % voor de resterende producten).
Het gaat hier louter om modelberekeningen die geenszins vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van de lopende onderhandelingen.
Geen van beide scenario's houdt rekening met het effect van de invoering van tariefcontingenten voor gevoelige producten, hoewel in de praktijk in handelsovereenkomsten van de EU steevast tariefcontingenten voor een aantal gevoelige producten worden opgenomen. Dit belangrijke aspect is buiten beschouwing gelaten om de nodige theoretische vereenvoudiging mogelijk te maken.
Waarom zijn de resultaten van de studie niet voor alle landbouwproducten even gedetailleerd?
Deze studie is afhankelijk van de dekking en de uitsplitsing van de producten die beschikbaar zijn in de voor de studie gebruikte modellen. Het partieelevenwichtsmodel - dat de meest gedetailleerde productspecifieke resultaten oplevert - heeft geen betrekking op de volgende belangrijke sectoren: groenten en fruit, wijn, olijfolie, gespecialiseerde gewassen, en alle overige dranken en verwerkte landbouwproducten.
Het algemeenevenwichtsmodel verschaft daarnaast echter inzicht in algehele handelseffecten voor groenten en fruit (als één sector) en wijn en gedistilleerde dranken (binnen de categorie “dranken en tabak”) - terwijl olijfolie, ethanol en andere producten in grotere categorieën zijn opgenomen en het moeilijk is de specifieke resultaten te scheiden.
Biedt de studie operationele richtsnoeren over de wijze waarop de EU handelsovereenkomsten zou moeten benaderen (bijvoorbeeld inzake de mogelijke omvang van concessies op het gebied van tariefcontingenten)?
Nee. Geen enkele economische studie kan dergelijke operationele richtsnoeren verschaffen. Elke economische studie (en dus ook deze) heeft als doel inzicht te geven in de richting en de globale omvang van verwachte effecten - in dit geval van een handelsovereenkomst - waarbij de resultaten afhangen van scenario-aannamen en inherente beperkingen. Dat gezegd zijnde, is het duidelijk dat de resultaten bevestigen dat de huidige aanpak van de EU om de liberalisering van de invoer van gevoelige landbouwproducten in alle handelsbesprekingen te beperken, de juiste is.
Waarom zijn de handelsscenario's in de studie niet gebaseerd op de hoeveelheden van de zogenoemde tariefcontingenten?
Aangezien de meeste overeenkomsten zich nog in de onderhandelingsfase bevinden en de uitkomst ervan nog niet vaststaat (of de onderhandelingen zelfs nog moeten worden geopend), kan er geen realistisch scenario met precieze tariefcontingenthoeveelheden worden bepaald. De enige uitzonderingen in de studie zijn Canada en Vietnam. Voor deze landen is rekening gehouden met de tijdens de onderhandelingen overeengekomen tariefcontingenten.
Een benadering waarbij wordt uitgegaan van gedeeltelijke tariefverlagingen voor gevoelige producten is meer theoretisch, maar maakt een consistente benadering van alle handelsovereenkomsten en symmetrie tussen de EU en haar handelspartners mogelijk.
Bovenal is het zelfs in het gunstigste geval onnauwkeurig om vergelijkingen te maken tussen werkelijke invoercijfers en tariefcontingenthoeveelheden, aangezien deze laatste een uitvoermogelijkheid uitdrukken en niet automatisch in daadwerkelijke invoer resulteren. Zo heeft Canada sinds 2011 toegang tot een rechtenvrij tariefcontingent voor rundvlees van hoge kwaliteit - voor een productgewicht van 48 200 ton - maar is het er nooit in geslaagd aanzienlijke hoeveelheden uit te voeren. De uitvoer van de Verenigde Staten in het kader van datzelfde tariefcontingent bleef ook altijd sterk achter bij beschikbare hoeveelheden (steeds minder dan 40 %).
Hoe zit het met de resultaten op het niveau van de lidstaten of op regionaal niveau?
Vanwege beperkingen die verband houden met de keuze van de modellen zijn er enkel resultaten beschikbaar voor de EU als geheel.
Waarom worden sanitaire en fytosanitaire belemmeringen niet gemodelleerd? Indien deze zouden worden gemodelleerd, zijn er dan grotere baten voor de EU-uitvoer of extra uitdagingen voor de EU-invoer te verwachten?
De huidige economische modellen met een robuuste methodologie laten niet toe rekening te houden met sanitaire en fytosanitaire belemmeringen. Het is moeilijk de baten van betere voorwaarden op het gebied van sanitaire en fytosanitaire maatregelen te kwantificeren die door de EU tijdens handelsbesprekingen zijn bedongen. Die vaststelling mag echter onze onderhandelingsdoelstellingen op dit vlak niet ondermijnen, aangezien verscheidene handelspartners EU-exporteurs aan ongerechtvaardigde en omslachtige procedures met betrekking tot sanitaire en fytosanitaire maatregelen onderwerpen. Wat invoer in de EU betreft, heeft de EU haar hoge normen inzake consumentenbescherming in geen enkele handelsovereenkomst afgezwakt. Zo heeft zij nooit zogenoemde groeibevorderaars toegestaan of haar wetenschappelijk gefundeerde procedure voor de goedkeuring van ggo's gewijzigd. Deze wettelijke vereisten voor invoer in de EU blijven van kracht (bijvoorbeeld in CETA), zelfs wanneer tarieven worden afgeschaft of verlaagd. Een dergelijke benadering maakt deel uit van de EU-onderhandelingspositie voor alle overeenkomsten.
Hoe kunnen handelsovereenkomsten sanitaire en fytosanitaire belemmeringen helpen reduceren?
Moderne bilaterale handelsovereenkomsten pakken op doeltreffende wijze sanitaire en fytosanitaire belemmeringen aan, die vaak technisch complex en kostbaar zijn en ver teruggaan in de tijd. Er zijn recentelijk successen geboekt wat het wegnemen van sanitaire en fytosanitaire belemmeringen en het faciliteren van EU-uitvoer betreft.
Het geharmoniseerde EU-kader voor sanitaire en fytosanitaire normen voor de handel tussen de lidstaten wordt door handelspartners niet altijd erkend, omdat zij vaak kijken naar de dier- en plantgezondheidsstatus van de afzonderlijke lidstaten. Via de handelsovereenkomsten van de EU, zowel die welke reeds zijn afgesloten als die waarover nog wordt onderhandeld, streeft de EU de erkenning van het geharmoniseerde EU-kader voor sanitaire en fytosanitaire normen door derde landen na. Dit zou uiteindelijk moeten leiden tot eenvoudigere en snellere goedkeuringsprocedures voor de betrokken lidstaten of groepen lidstaten en tot de vaststelling van niet-discriminerende, gemeenschappelijke uitvoervoorwaarden voor alle lidstaten.
Wat leert de studie ons over de toekomstige ontwikkeling van de EU-landbouw?
Door te kijken naar theoretische scenario's met tariefverlagingen van 50 % en 25 % en zonder kwantitatieve beperkingen (tariefcontingenten) biedt de studie een instrument ter ondersteuning van de toekomstige onderhandelingsstrategie. De scenario's in de studie lopen niet vooruit op of zijn geen afspiegeling van de uitkomst van toekomstige specifieke onderhandelingen, die naar alle waarschijnlijkheid in tariefcontingenten voor gevoelige producten zullen resulteren.
De resultaten van de studie bieden echter steun voor de bestaande aanpak die tot dusver door de Commissie als onderhandelaar voor de EU is gevolgd bij de landbouwhoofdstukken in handelsbesprekingen. Voor de sectoren zuivel en varkensvlees lijken er enorme uitvoermogelijkheden te bestaan en de EU zal onderhandelen met het vaste voornemen tarieven en belemmeringen op te heffen. De landbouwsector van de EU heeft ook een duidelijk belang bij het handhaven van een ambitieuze internationale handelsagenda om ervoor te zorgen dat er geen bestaand marktaandeel aan onze handelsconcurrenten wordt verloren. Er worden grote extra voordelen verwacht van de toegenomen uitvoermogelijkheden voor verwerkte levensmiddelen, de verbeterde bescherming van geografische aanduidingen en het aanpakken van sanitaire en fytosanitaire belemmeringen voor EU-uitvoer.
De studie bevestigt ook dat de harde opstelling van de EU inzake beperkte toegang voor gevoelige producten, zoals rundvlees en rijst, gerechtvaardigd is. De EU-onderhandelaars moeten de verwachtingen van hun partners in derde landen sturen en zijn vastbesloten voldoende bescherming te blijven waarborgen voor deze gevoelige producten, die voor verscheidene lidstaten van aanzienlijk economisch en sociaal belang zijn.
Tot slot vormt de studie een zeer sterk pleidooi voor een krachtig en goed gefinancierd gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de EU voor de toekomst. Een krachtig GLB is essentieel voor zowel wie wil exporteren als voor wie voor plaatselijke markten produceert. Tevens waarborgt het GLB dat er wordt geproduceerd op een duurzame en milieuvriendelijke wijze en helpt het om de aanzienlijke uitdaging van de klimaatverandering het hoofd te bieden.
MEMO/16/3673
Contactpersoon voor de pers:
Voor het publiek: Europe Direct per telefoon 00 800 67 89 10 11 of e-mail |