Titel III - Gelijkheid

Inhoudsopgave van deze pagina:

II-20: Gelijkheid voor de wet

Eenieder is gelijk voor de wet.

II-21: Non-discriminatie

  • 1. 
    Elke discriminatie op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid, is verboden.
  • 2. 
    Binnen de werkingssfeer van de Grondwet en onverminderd de bijzondere bepalingen ervan, is iedere discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

 

II-22: Verscheidenheid van cultuur, godsdienst en taal

De Europese Unie eerbiedigt de verscheidenheid van cultuur, godsdienst en taal.

II-23: De gelijkheid van mannen en vrouwen

De gelijkheid van mannen en vrouwen moet op alle gebieden worden gewaarborgd, met inbegrip van werkgelegenheid, beroep en beloning.

Het beginsel van gelijkheid belet niet dat maatregelen gehandhaafd of genomen worden waarbij specifieke voordelen worden ingesteld ten gunste van het ondervertegenwoordigde geslacht.

II-24: De rechten van het kind

  • 1. 
    Kinderen hebben recht op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Zij mogen vrijelijk hun mening uiten. Aan hun mening in hen betreffende aangelegenheden wordt in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid passend belang gehecht.
  • 2. 
    Bij alle handelingen in verband met kinderen, ongeacht of deze worden verricht door overheidsinstanties of particuliere instellingen, vormen de belangen van het kind een eerste overweging.
  • 3. 
    Ieder kind heeft het recht, regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met zijn beide ouders te onderhouden, tenzij dit tegen zijn belangen indruist.

 

II-25: De rechten van ouderen

De Europese Unie erkent en eerbiedigt het recht van ouderen, een waardig en zelfstandig leven te leiden en aan het maatschappelijk en cultureel leven deel te nemen.

II-26: De integratie van personen met een handicap

De Europese Unie erkent en eerbiedigt het recht van personen met een handicap op maatregelen die beogen hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen.