Afdeling 5 - Overgangsbepalingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

III-91: Derogatie voor lidstaten die niet deelnemen aan de Euro

  • 1. 
    De lidstaten ten aanzien waarvan de Raad niet heeft besloten dat zij voldoen aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro, worden hierna "lidstaten die vallen onder een derogatie" genoemd. [**]
  • 2. 
    De onderstaande bepalingen van de Grondwet zijn niet van toepassing op de lidstaten die onder een derogatie vallen:
    • a) 
      de aanneming van de onderdelen van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in algemene zin betrekking hebben op de eurozone (artikel III-71, lid 2)
    • b) 
      verbindende maatregelen om buitensporige tekorten te verminderen (artikel III-76, leden 9 en 10)
    • c) 
      doelstellingen en taken van het Europees Stelsel van Centrale Banken (artikel III-77, leden 1, 2, 3 en 5)
    • f) 
      maatregelen met betrekking tot het gebruik van de euro (artikel III-83)
    • h) 
      aanwijzing van de leden van de directie van de Europese Centrale Bank (artikel III-84, lid 2, onder b)).
  • i) 
    Europese besluiten houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn (artikel III-90, lid 1); [*]
  • j) 
    maatregelen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties (artikel III-90, lid 2). [*]

Derhalve wordt in de hierboven genoemde artikelen "lidstaten" gelezen als "de lidstaten die de euro als munt hebben".

  • 3. 
    De lidstaten die onder een derogatie vallen, alsmede hun nationale centrale banken, zijn uitgesloten van de rechten en plichten in het kader van het Europees Stelsel van Centrale Banken, overeenkomstig hoofdstuk IX van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank.
  • 4. 
    De stemrechten van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen welke onder een derogatie vallen, worden geschorst tijdens de aanneming door de Raad van de maatregelen bedoeld in de in lid 2 opgesomde artikelen, alsmede in de volgende gevallen:
    • a) 
      bij de vaststelling van aanbevelingen die in het kader van het multilaterale toezicht worden gericht tot de lidstaten die de euro als munt hebben, met inbegrip van de aanbevelingen over de stabiliteitsprogramma's en de waarschuwingen (artikel III-71, lid 4); [*]
    • b) 
      bij de aanneming van maatregelen inzake buitensporige tekorten ten aanzien van lidstaten die de euro als munt hebben (artikel III-76, leden 6, 7, 8 en 11). [*]

      Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste 65% uitmaakt van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten. [***]

      Een blokkerende minderheid dient ten minste te bestaan uit het minimumaantal van die leden van de Raad die meer dan 35% van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen. [***]

 

III-92: Beoordeling lidstaten die toe willen treden tot de Euro

  • 1. 
    Ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat die valt onder een derogatie, brengen de Commissie en de Europese Centrale Bank verslag uit aan de Raad over de vooruitgang die door de onder een derogatie vallende lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de economische en monetaire unie. Deze verslagen bevatten met name een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van ieder van deze lidstaten, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met de artikelen III-80 en III-81 en met de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank. In deze verslagen wordt ook nagegaan of een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin elk van deze lidstaten aan de volgende criteria voldoet:
    • a) 
      een hoge mate van prijsstabiliteit, die blijkt uit een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren;
    • b) 
      het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën; dit blijkt uit een begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel III-76, lid 6;
  • c) 
    de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees monetair stelsel gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie van de munt ten opzichte van de euro; [**]
  • d) 
    de duurzaamheid van de convergentie die is bereikt door de lidstaat die onder een derogatie valt, en van zijn deelneming aan het wisselkoersmechanisme, hetgeen tot uitdrukking komt in de niveaus van de rentevoeten voor de lange termijn.

De vier in dit lid genoemde criteria en de perioden tijdens welke daaraan moet worden voldaan, worden nader bepaald in het protocol betreffende de convergentiecriteria van de Europese Centrale Bank. In de verslagen van de Commissie en van de Europese Centrale Bank wordt ook rekening gehouden met de resultaten van de integratie van de markten, de situatie en de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalansen, en een onderzoek naar de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren.

  • 2. 
    Na raadpleging van het Europees Parlement en na bespreking in de Europese Raad, stelt de Raad van Ministers op voorstel van de Commissie bij Europees besluit vast, welke onder een derogatie vallende lidstaten aan de noodzakelijke voorwaarden volgens de criteria van lid 1 voldoen, en trekt hij de derogaties van de betrokken lidstaten in.

De Raad besluit na een aanbeveling te hebben ontvangen van een gekwalificeerde meerderheid van diegenen onder zijn leden die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben;[*] deze leden handelen binnen zes maanden nadat de Raad het Commissievoorstel heeft ontvangen.[**]

De in de tweede alinea bedoelde gekwalificeerde meerderheid wordt gevormd door ten minste 55% van de leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste 65% van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten uitmaakt. Een blokkerende minderheid dient ten minste te bestaan uit het minimumaantal van die leden van de Raad die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.[*]

  • 3. 
    Indien volgens de procedure van lid 2 wordt besloten een derogatie te beëindigen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie, bij Europese verordening of Europees besluit onherroepelijk de koers vast waartegen de munteenheid van de betrokken lidstaat wordt vervangen door de euro, en neemt hij de overige maatregelen die nodig zijn voor de invoering van de euro als enige munteenheid in die lidstaat. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen van de leden die de lidstaten vertegenwoordigen die de euro als munt hebben, en van de betrokken lidstaat, na raadpleging van de Europese Centrale Bank.

 

 

III-93: Taken Europese Centrale Bank inzake onder derogatie vallende lidstaten

  • 1. 
    Indien en zolang er onder een derogatie vallende lidstaten zijn, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel III-79, lid 3, de in artikel 45 van de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese centrale bank bedoelde Algemene Raad van de Europese Centrale Bank als derde besluitvormend orgaan van de Europese Centrale Bank gevormd.
  • 2. 
    Indien en zolang er onder een derogatie vallende lidstaten zijn, heeft de Europese Centrale Bank ten aanzien van die lidstaten de taak:
    • a) 
      de samenwerking tussen de nationale centrale banken van de lidstaten te versterken;
    • b) 
      de coördinatie van het monetair beleid van de lidstaten te versterken teneinde prijsstabiliteit te verzekeren;
    • c) 
      zorg te dragen voor de werking van het wisselkoersmechanisme;
    • d) 
      overleg te plegen over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de nationale centrale banken vallen en die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten;
    • e) 
      de vroegere taken uit te oefenen van het Europees Fonds voor monetaire samenwerking, die eerder waren overgenomen door het Europees Monetair Instituut.

III-94: Wisselkoersbeleid lidstaat vallende onder een derogatie

Iedere lidstaat die onder een derogatie valt, behandelt zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Daarbij houdt hij rekening met de ervaring die is opgedaan bij de samenwerking in het kader van het wisselkoersmechanisme.

III-95: Problemen betalingsbalans bij onder derogatie vallende lidstaten

  • 1. 
    In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een onder een derogatie vallende lidstaat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de interne markt of de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig de Grondwet met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft aan welke maatregelen zij de betrokken lidstaat aanbeveelt.

    Indien de actie die wordt ondernomen door de onder een derogatie vallende lidstaat en de door de Commissie in overweging gegeven maatregelen niet voldoende blijken te zijn om de ondervonden of dreigende moeilijkheden uit de weg te ruimen, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité, aan de Raad aanbevelingen tot onderlinge bijstand en betreffende passende maatregelen.

    De Commissie houdt de Raad regelmatig op de hoogte van de toestand en de ontwikkeling daarvan.

  • 2. 
    De Raad kent de wederzijdse bijstand toe; hij stelt de verordeningen of Europese besluiten vast die de voorwaarden en de wijze van toepassing daarvan bepalen. De wederzijdse bijstand kan met name de vorm aannemen van:
    • a) 
      een gezamenlijk optreden bij andere internationale organisaties waarop de lidstaten die onder een derogatie vallen, een beroep kunnen doen;
    • b) 
      maatregelen die nodig zijn om verlegging van het handelsverkeer te vermijden, wanneer de lidstaat die onder een derogatie valt, in moeilijkheden verkeert, kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen handhaaft of deze wederinvoert;
    • c) 
      de verlening van beperkte kredieten door andere lidstaten, onder voorbehoud van hun toestemming.
  • 3. 
    Indien de door de Commissie aanbevolen onderlinge bijstand door de Raad niet wordt goedgekeurd of indien de goedgekeurde wederzijdse bijstand en de getroffen maatregelen ontoereikend zijn, machtigt de Commissie de in moeilijkheden verkerende lidstaat die onder een derogatie valt, vrijwaringsmaatregelen te nemen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.

    De Raad kan deze machtiging intrekken en deze voorwaarden en de wijze van toepassing wijzigen.

III-96: Vrijwaringsmaatregelen van onder derogatie vallende lidstaat in geval van plotselinge crisis op betalingsbalans

  • 1. 
    In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een handeling in de zin van artikel III-90, lid 2, niet onmiddellijk wordt vastgesteld, kan een lidstaat die onder een derogatie valt, te zijner bescherming vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de interne markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.
  • 2. 
    De Commissie en de andere lidstaten moeten van die vrijwaringsmaatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. De Commissie kan de Raad van Ministers wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel III-95 aanbevelen.
  • 3. 
    De Raad van Ministers kan op advies van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité bij besluit vaststellen dat de betrokken lidstaat bovenbedoelde vrijwaringsmaatregelen moet wijzigen, schorsen of intrekken.