Afdeling 1 - Gemeenschappelijke bepalingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

III-195: Uitgangspunten

  • 1. 
    In het kader van de beginselen en doelstellingen van zijn externe optreden, bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat alle terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt.
  • 2. 
    De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en onderlinge solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.

    De lidstaten werken samen om hun onderlinge politieke solidariteit te versterken en te ontwikkelen.

    Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan haar doeltreffendheid als bundelende kracht in de internationale betrekkingen.

    De Raad van Ministers en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zien erop toe dat deze beginselen in acht worden genomen.

  • 3. 
    De Unie voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit door:
    • a) 
      de algemene richtsnoeren vast te stellen,
    • b) 
      Europese besluiten vast te stellen met betrekking tot ter bepaling van:
      • i) 
        het door de Unie uit te voeren optreden van de Unie,
      • ii) 
        de door de Unie in te nemen standpunten van de Unie,
      • iii) 
        de wijze van uitvoering van het optreden en de standpunten de onder de punten i) en ii) bedoelde Europese besluiten,
    • c) 
      de systematische samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de beleidsvoering te versterken.

III-196: Rol Europese Raad

  • 1. 
    De Europese Raad stelt de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast, onder meer in aangelegenheden met consequenties op defensiegebied.

    Indien een internationale ontwikkeling dit vereist, wordt de Europese Raad door zijn voorzitter in buitengewone bijeenkomst bijeengeroepen, teneinde de strategische beleidslijnen van de Unie ten aanzien van deze ontwikkeling vast te stellen.

  • 2. 
    Op basis van de algemene richtsnoeren en strategische beleidslijnen van de Europese Raad, stelt de Raad van Ministers de Europese besluiten voor het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast.

III-197: De minister van Buitenlandse Zaken, Europese dienst voor extern optreden

  • 1. 
    De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die de Raad Buitenlandse Zaken voorzit, draagt door middel van zijn voorstellen bij tot de voorbereiding van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en waarborgt de uitvoering van de Europese besluiten van de Europese Raad en van de Raad.
  • 2. 
    De minister van Buitenlandse Zaken vertegenwoordigt de Unie in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen. Hij voert namens de Unie de politieke dialoog met derden en verwoordt in internationale organisaties en op internationale conferenties het standpunt van de Unie.
  • 3. 
    De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie wordt bij de vervulling van zijn ambt bijgestaan door een Europese dienst extern optreden. Deze dienst werkt nauw samen met de diplomatieke diensten van de lidstaten en is samengesteld uit ambtenaren uit de bevoegde diensten van het secretariaat-generaal van de Raad en van de Commissie en door de nationale diplomatieke diensten gedetacheerde personeelsleden.

De inrichting en de werking van de Europese dienst extern beleid worden vastgesteld bij een Europees besluit van de Raad. De Raad besluit op basis van een voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie na raadpleging van het Europees Parlement en na de instemming van de Commissie verkregen te hebben. [*]

Verklaring voor de Slotakte bij artikel III-197

De Conferentie verklaart dat, zodra het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa is ondertekend, de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de Commissie en de lidstaten, met de voorbereiding voor de Europese dienst extern optreden moeten beginnen.

 

III-198: De Raad van Ministers

  • 1. 
    Wanneer een internationale situatie een operationeel optreden van de Unie vereist, neemt de Raad de nodige Europese besluiten. In die besluiten worden de doelstellingen, de draagwijdte, de middelen welke de Unie ter beschikking dienen te worden gesteld, en de voorwaarden voor de uitvoering van het optreden omschreven, alsmede, zo nodig, de duur ervan.

    Indien zich een verandering van omstandigheden voordoet met een duidelijke invloed op een vraagstuk dat het voorwerp is van een dergelijk Europees besluit, beziet de Raad de beginselen en de doelstellingen van dat besluit opnieuw en neemt hij de nodige Europese besluiten.

  • 2. 
    Die Europese besluiten binden de lidstaten bij het innemen van standpunten en bij hun optreden.
  • 3. 
    Telkens wanneer op grond van een Europees besluit in de zin van lid 1 een nationale standpuntbepaling of een nationaal optreden wordt overwogen, wordt daarvan door de betrokken lidstaat op een zodanig tijdstip kennis gegeven dat zo nodig voorafgaand overleg in de Raad mogelijk is. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt niet voor regelingen die slechts de nationale omzetting van dat besluit vormen.
  • 4. 
    In geval van dringende noodzaak voortvloeiend uit veranderingen in de situatie en bij gebreke van een herziening van het in lid 1 bedoelde Europees besluit, kunnen de lidstaten met spoed de nodige regelingen treffen, rekening houdend met de algemene doelstellingen van dat besluit. De betrokken lidstaat stelt de Raad onverwijld van iedere zodanige regeling in kennis.
  • 5. 
    Indien een lidstaat bij de uitvoering van een in dit artikel bedoeld Europees besluit ernstige moeilijkheden ondervindt, legt hij deze voor aan de Raad, die daarover beraadslaagt en passende oplossingen zoekt. Deze mogen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het optreden noch afbreuk doen aan de doeltreffendheid ervan.

III-199: Afstemming nationaal beleid lidstaten

De Raad stelt Europese besluiten vast waarin de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid van geografische of thematische aard wordt bepaald. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun nationaal beleid met de standpunten van de Unie overeenstemt.

III-200: Recht van initiatief

  • 1. 
    Iedere lidstaat, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, of de minister met de steun van de Europese Commissie, kan de Raad ieder vraagstuk in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voorleggen en hem voorstellen respectievelijk initiatieven voorleggen.
  • 2. 
    In gevallen waarin snelle besluitvorming is vereist, roept de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van een lidstaat, binnen achtenveertig uur of, in geval van absolute noodzaak, op kortere termijn de Raad in buitengewone zitting bijeen.

III-201: Besluitvormingsprocedure

  • 1. 
    De in dit hoofdstuk bedoelde Europese besluiten worden door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

    Een lid van de Raad dat zich van stemming onthoudt, kan zijn onthouding toelichten in een formele verklaring. Het lid is in dat geval niet verplicht het Europees besluit toe te passen, doch aanvaardt wel dat dit de Unie bindt. In een geest van onderlinge solidariteit onthoudt de betrokken lidstaat zich van ieder optreden dat het optreden van de Unie krachtens genoemd besluit zou kunnen doorkruisen of belemmeren, en eerbiedigen de andere lidstaten dit standpunt. Indien de leden van de Raad die hun onthouding op deze wijze toelichten ten minste eenderde van de lidstaten vertegenwoordigen en de totale bevolking van de door hen vertegenwoordigde lidstaten ten minste eenderde van de totale bevolking van de Unie uitmaakt, wordt het besluit niet vastgesteld.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:
    • a) 
      wanneer hij een Europees besluit vaststelt dat een optreden of een standpunt van de Unie bepaalt op grond van een Europees besluit van de Europese Raad met betrekking tot de strategische belangen en doelstellingen van de Unie in de zin van artikel III-194, lid 1;
  • b) 
    wanneer hij een Europees besluit betreffende een optreden of een standpunt van de Unie vaststelt op basis van een voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie dat wordt voorgelegd naar aanleiding van een specifiek verzoek van de Europese Raad, op eigen initiatief of op initiatief van de minister aan de Raad van Ministers gericht; [*]
  • c) 
    wanneer hij een Europees besluit vaststelt ter uitvoering van een Europees besluit betreffende een optreden of een standpunt van de Unie;
  • d) 
    wanneer hij een Europees besluit houdende benoeming van een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel III-203 vaststelt.

Indien een lid van de Raad verklaart om essentiële, nader genoemde, redenen van nationaal beleid voornemens te zijn zich te verzetten tegen de vaststelling van een Europees besluit met de vereiste gekwalificeerde meerderheid van stemmen, wordt niet tot stemming overgegaan. De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie tracht in nauw overleg met de betrokken lidstaat een aanvaardbare oplossing te bereiken. Indien dit niet tot resultaat leidt, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verlangen dat de aangelegenheid wordt voorgelegd aan de Europese Raad, die met eenparigheid van stemmen een Europees besluit vaststelt.

  • 3. 
    Overeenkomstig artikel I-39, lid 8, kan de Europese Raad met eenparigheid van stemmen een Europees besluit vaststellen dat bepaalt dat de Raad in andere dan de in lid 2 bedoelde gevallen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.
  • 4. 
    De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op besluiten die consequenties hebben op militair of defensiegebied.

 

III-202: Coördinatie GBVB tussen lidstaten

  • 1. 
    Wanneer de Europese Raad of Raad een gemeenschappelijke aanpak van de Unie in de zin van artikel I-39, lid 5, heeft bepaald, coördineren de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten hun activiteiten in de Raad.
  • 2. 
    De diplomatieke missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie in derde landen en bij internationale organisaties werken samen en dragen bij tot de formulering en de uitvoering van de in lid 1 bedoelde gemeenschappelijke aanpak.
 

III-203: Speciale vertegenwoordiger

De Raad kan, op voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, een speciale vertegenwoordiger benoemen aan wie hij een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken verleent. De speciale vertegenwoordiger voert zijn mandaat uit onder het gezag van de minister.

III-204: Overeenkomsten met internationale organisaties

De Unie kan op de gebieden de onder dit hoofdstuk vallen, overeenkomsten sluiten met één of meer staten of internationale organisaties.

III-205: Europees Parlement

  • 1. 
    De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie raadpleegt het Europees Parlement overeenkomstig de artikelen I-39, lid 6, en I-40, lid 8. Hij ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.
  • 2. 
    Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie richten. Het wijdt tweemaal per jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.

III-206: Optreden in internationale organisaties of conferenties

  • 1. 
    De lidstaten coördineren hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties. Zij verdedigen in deze fora de standpunten van de Unie. De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie organiseert de coördinatie.

    In internationale organisaties en op internationale conferenties waaraan niet alle lidstaten deelnemen, verdedigen de deelnemende lidstaten de standpunten van de Unie.

  • 2. 
    Overeenkomstig artikel I-15, lid 2, houden de lidstaten die zijn vertegenwoordigd in internationale organisaties of op internationale conferenties waarin niet alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, de niet vertegenwoordigde lidstaten en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie op de hoogte van alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

    De lidstaten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties plegen onderling overleg en houden de overige lidstaten en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie ten volle op de hoogte. De lidstaten die lid van de Veiligheidsraad zijn, verdedigen in die functie de standpunten en belangen van de Unie, onverminderd de taken die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten.

    Wanneer de Unie een standpunt over een thema op de agenda van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft bepaald, doen de lidstaten die daarin zitting hebben, het verzoek dat de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie wordt uitgenodigd om het standpunt van de Unie uiteen te zetten.

III-207: Diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten

De diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie in derde landen en op internationale conferenties, alsmede hun vertegenwoordigingen bij internationale organisaties werken samen om te verzekeren dat de krachtens dit hoofdstuk vastgestelde Europese besluiten inzake die standpunten en optredens van de Unie bepalen, in acht worden genomen en worden uitgevoerd. Zij intensiveren hun samenwerking door inlichtingen uit te wisselen en gezamenlijke evaluaties te verrichten.

Zij dragen bij tot de uitvoering van het recht op bescherming van de Europese burgers op het grondgebied van derde landen als bedoeld in de artikelen I-8, lid 2, punt c), alsmede van de overeenkomstig artikel III-11 vastgestelde maatregelen.

III-208: Politiek en veiligheidscomité

  • 1. 
    Onverminderd artikel III-247 volgt een Politiek en Veiligheidscomité de internationale situatie op de onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallende gebieden en draagt het bij tot de beleidsbepaling door op verzoek van de Raad van Ministers, van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie of eigener beweging adviezen aan de Raad van Ministers uit te brengen. Onverminderd de bevoegdheden van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, ziet het comité er ook op toe dat het overeengekomen beleid wordt uitgevoerd.
  • 2. 
    In het kader van dit hoofdstuk is het Politiek en Veiligheidscomité onder verantwoordelijkheid van de Raad van Ministers en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie belast met de politieke controle en de strategische leiding van crisisbeheersingsoperaties, zoals die zijn omschreven als bedoeld in artikel III-210.

    De Raad van Ministers kan het comité voor het doel en voor de duur van een crisisbeheersingsoperatie, als bepaald door de Raad van Ministers, machtigen passende maatregelen te nemen over de politieke controle en strategische leiding van de operatie.

 

III-209: Afbakening en naleving

De uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid laat de toepassing onverlet van de procedures en de respectieve omvang van de bevoegdheden van de instellingen, waarin de Grondwet voorziet voor de uitoefening van de in de artikelen I-12 tot en met I-14, en I-16 genoemde bevoegdheden van de Unie.

Evenzo laat de uitvoering van de in deze artikelen genoemde beleidsonderdelen de toepassing onverlet van de procedures en de respectieve omvang van de bevoegdheden van de instellingen, waarin de Grondwet voorziet voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie op grond van dit hoofdstuk.