Artikel III-266: Gemeenschappelijk Europees asielbeleid

III-265
Artikel III-266
III-267
  • 1. 
    De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non refoulement te garanderen. Dit beleid moet in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen alsmede met de andere toepasselijke verdragen.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 worden bij Europese wet of kaderwet maatregelen vastgesteld betreffende een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat het volgende behelst:
    • a) 
      een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt;
    • b) 
      een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor de onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven;
    • c) 
      een gemeenschappelijk stelsel voor tijdelijke bescherming van ontheemden in geval van een massale toestroom;
    • d) 
      gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming;
    • e) 
      criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of van een verzoek om subsidiaire bescherming;
    • f) 
      normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of van aanvragers van subsidiaire bescherming;
    • g) 
      partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming te beheersen.
  • 3. 
    Indien een of meer lidstaten ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie terechtkomen, kan de Raad op voorstel van de Commissie Europese verordeningen of besluiten met voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten vaststellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
 

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Toelichting Nederlandse regering

Het eerste lid van artikel III-266 brengt een essentiële verandering in het Europese beleid op het terrein van asiel. Dit artikel voorziet in een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming. Dit betekent dat er in het Grondwettelijk Verdrag een rechtsbasis is neergelegd voor een Europees asielsysteem.

In het tweede lid van artikel III-266 zijn de maatregelen neergelegd die het doel van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dienen te verwezenlijken. Deze maatregelen zijn uitputtend. Daarnaast is hierin een specifieke rechtsbasis opgenomen voor de richtlijn tijdelijke bescherming van ontheemden die onder het EG-Verdrag op artikel 308 i gebaseerd was.

Het tweede lid maakt voorts een onderscheid tussen een uniforme asielstatus en een uniforme subsidiaire beschermingsstatus. Het Nederlandse voorstel voor invoering, conform de Vreemdelingenwet 2000, van één procedure en verblijfsstatus voor alle categorieën vluchtelingen is niet in het Grondwettelijk Verdrag terechtgekomen. Niettemin blijft het mogelijk dat op Europees niveau een eenvormige procedure tot stand komt, waarin alle asielprocedures door één instantie worden onderzocht en beoordeeld. In een separate verklaring (Verklaring 25) is de bestaande mogelijkheid voor lidstaten om internationale akkoorden te sluiten op RVVR-terrein behouden.

Het derde lid van artikel III-266, voor tijdelijke maatregelen in noodsituaties, komt overeen met artikel 64, tweede lid, van het EG-Verdrag i. Alleen de beperkende termijn van zes maanden zoals deze was opgenomen in artikel 64, tweede lid, EG-Verdrag, is komen te vervallen.

2.

Toelichting Belgische regering

Met betrekking tot het asiel (artikel III-266) voorziet de Grondwet in het uitwerken van een uniforme status -- in plaats van minimale harmonisatieregels -- voor asiel en subsidiaire bescherming, en in een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning van deze vormen van internationale bescherming.

Volgens hetzelfde artikel moet het Europese asielbeleid in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève. Artikel III-266 voorziet ook in de vaststelling van maatregelen inzake partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire bescherming te beheersen.

Alle maatregelen betreffende asiel, immigratie, visa en controle aan de buitengrenzen worden voortaan geregeld door de gewone wetgevende procedure (gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissing van het Europees Parlement). Er geldt slechts één uitzondering, namelijk het goedkeuren van dringende maatregelen in het geval van een plotse toestroom van onderdanen uit derde landen; in dit geval wordt het Europees Parlement alleen geraadpleegd.

Gebruikmakend van een specifieke overbruggingsclausule die voorzien is in het huidig verdrag (artikel 67, lid 2 VEG i), heeft de Europese Raad van 5 november 2004 beslist om gedeeltelijk te anticiperen op de inwerkingtreding van de Grondwet, door uiterlijk vanaf 1 april 2005 de stemming met gekwalificeerde meerderheid en de medebeslissing toe te passen op besluiten inzake grenscontroles, inzake visa en inzake immigratievraagstukken, met uitzondering van deze betreffende legale immigratie.

3.

Ontwikkeling artikel

2003
  • 1. 
    De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel en tijdelijke bescherming teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid is in overeenstemming met het Verdrag van Genève van 28 juli 1950 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en met andere toepasselijke verdragen.
  • 2. 
    Het Europees Parlement en de Raad nemen daartoe volgens de wetgevingsprocedure wetten of kaderwetten aan met het oog op het opzetten van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat het volgende behelst:
    • een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt,
    • een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven,
    • een uniforme tijdelijke-beschermingsstatus voor ontheemden in geval van massale instroom,
    • een gemeenschappelijke procedure voor de toekenning of intrekking van de asielstatus, de subsidiaire-beschermingsstatus of de tijdelijke- beschermingsstatus,
    • criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of een verzoek om subsidiaire bescherming,
    • normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming.
  • 3. 
    Wanneer een of meer lidstaten ten gevolge van massale instroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie zouden terechtkomen, kan de Raad, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, regelingen treffen of besluiten nemen met voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten. Hij besluit op voorstel van de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement.

4.

Opmerkingen

Dit ontwerp-artikel is gebaseerd op de aanbevelingen van de werkgroep op bladzijde 4 van het eindrapport:

"In het Verdrag wordt bepaald dat stemmen met gekwalificeerde meerderheid en de medebeslissingsprocedure worden toegepast voor de wetgeving inzake asiel, vluchtelingen en ontheemden; artikel 63, leden 1 en 2, VEG wordt opnieuw geformuleerd om een algemene rechtsgrondslag te creëren op basis waarvan de nodige maatregelen kunnen worden aangenomen om een gemeenschappelijk asielstelsel en een gemeenschappelijk beleid inzake vluchtelingen en ontheemden tot stand te brengen, als bepaald in Tampere. Deze rechtsgrondslag moet evenals het huidige verdrag waarborgen dat het Verdrag van Genève ten volle wordt geëerbiedigd, maar moet tevens de Unie in staat stellen een door dat Verdrag niet-geboden aanvullende bescherming te bieden."

Lid 3 is overgenomen uit artikel 64, lid 2, van het huidige VEG; de voorlopige maatregelen die kunnen worden genomen zijn niet uitsluitend beperkt tot het domein van het asielrecht. Het begrip "onderdanen van derde landen" omvat ook statenlozen.

2003
  • 1. 
    De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel en tijdelijke bescherming teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid moet conform het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en andere toepasselijke verdragen zijn.
  • 2. 
    Daartoe worden bij Europese wet of kaderwet maatregelen vastgesteld betreffende een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat het volgende behelst:
    • a) 
      een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt,
    • b) 
      een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor de onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven,
    • c) 
      een gemeenschappelijk stelsel voor tijdelijke bescherming van ontheemden in geval van massale instroom,
    • d) 
      gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming,
    • e) 
      criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of een verzoek om subsidiaire bescherming,
    • f) 
      normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire bescherming,
    • g) 
      partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming te beheersen.
  • 3. 
    Wanneer een of meer lidstaten ten gevolge van een plotselinge instroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie zouden terechtkomen, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, Europese regelingen of besluiten met voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten vaststellen. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
2003
  • 1. 
    De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid moet conform het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en andere toepasselijke verdragen zijn.
  • 2. 
    Te dien einde worden bij Europese wet of kaderwet maatregelen vastgesteld betreffende een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat het volgende behelst:
    • a) 
      een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt,
    • b) 
      een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor de onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven,
    • c) 
      een gemeenschappelijk stelsel voor tijdelijke bescherming van ontheemden in geval van een massale toestroom,
    • d) 
      gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming,
    • e) 
      criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of van een verzoek om subsidiaire bescherming,
    • f) 
      normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of van aanvragers van subsidiaire bescherming,
    • g) 
      partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming te beheersen.
  • 3. 
    Indien een of meer lidstaten ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie terechtkomen, kan de Raad van Ministers op voorstel van de Europese Commissie Europese verordeningen of besluiten met voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten vaststellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
2003
  • 1. 
    De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid moet conform het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het Protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen en andere toepasselijke verdragen zijn.
  • 2. 
    Te dien einde worden bij Europese wet of kaderwet maatregelen vastgesteld betreffende een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat het volgende behelst:
    • a) 
      een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt,
    • b) 
      een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor de onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven,
    • c) 
      een gemeenschappelijk stelsel voor tijdelijke bescherming van ontheemden in geval van een massale toestroom,
    • d) 
      gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming,
    • e) 
      criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of van een verzoek om subsidiaire bescherming,
    • f) 
      normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of van aanvragers van subsidiaire bescherming,
    • g) 
      partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming te beheersen.
  • 3. 
    Indien een of meer lidstaten ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie terechtkomen, kan de Raad op voorstel van de Commissie Europese verordeningen of besluiten met voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten vaststellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.
2004
  • 1. 
    De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non refoulement te garanderen. Dit beleid moet in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen alsmede met de andere toepasselijke verdragen.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 worden bij Europese wet of kaderwet maatregelen vastgesteld betreffende een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat het volgende behelst:
    • a) 
      een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt;
    • b) 
      een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor de onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven;
    • c) 
      een gemeenschappelijk stelsel voor tijdelijke bescherming van ontheemden in geval van een massale toestroom;
    • d) 
      gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming;
    • e) 
      criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of van een verzoek om subsidiaire bescherming;
    • f) 
      normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of van aanvragers van subsidiaire bescherming;
    • g) 
      partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming te beheersen.
  • 3. 
    Indien een of meer lidstaten ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie terechtkomen, kan de Raad op voorstel van de Commissie Europese verordeningen of besluiten met voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten vaststellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.