Titel I - Bepalingen inzake de instellingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Onderverdeling

2.

Toelichting Nederlandse regering bij Hoofdstuk 1: institutioneel raamwerk

Bij de Raad van Ministers berust in beginsel de verantwoordelijkheid voor de beslissingen omtrent het beleid van de Gemeenschap en de goede functionering van de Gemeenschappelijke Markt; bij hem berust ook de coördinatie van het algemene economische beleid der Lid-Staten. Vrijwel alle beslissingen van de Raad zullen gedurende de eerste etappe met unanimiteit worden genomen. Daarna zal voor een aantal beslissingen unanimiteit plaatsmaken voor een meerderheidsbeslissing, welke als regel een gekwalificeerde meerderheid zal zijn met toepassing van een bepaalde stemmenweging. In talrijke gevallen zal de unanimiteit echter eerst na de tweede etappe worden doorbroken.

Bij het nemen van die beslissingen speelt de Europese Commissie een zeer belangrijke rol. Voor vrijwel alle beslissingen van de Raad zal eerst een voorstel van de Commissie ter tafel moeten liggen, voordat de Raad besluit. Gezien de enorme omvang en gecompliceerdheid van de vraagstukken, waarover beslissingen moeten worden genomen, garandeert dit feit alleen reeds een invloed aan de Commissie, welke van grote betekenis moet worden geacht. De positie van de Commissie wordt nog verder versterkt, zodra de Raad overgaat tot het nemen van meerderheidsbeslissingen. In dat geval moeten de beslissingen in overeenstemming zijn met het voorstel van de Commissie. Bij deze meerderheidsbeslissingen heeft de Commissie dus in feite medezeggenschap.

Ten slotte moet de Commissie waken voor de uitvoering van het Verdrag en van de beslissingen van de Gemeenschap. Zij kan Lid-Staten voor het Hof dagen, indien zij meent, dat deze hun verplichtingen niet nakomen. Voorts kan zij ontheffingen aan bepaalde Lid-Staten verlenen voor hun verdragsverplichtingen en een beroep toestaan op een ontsnappingsclausule.

Hoewel men dus de betekenis, welke de Commissie in het Verdrag heeft gekregen, bepaald niet moet onderschatten, zijn toch de direct eigen beslissende bevoegdheden van de Commissie beperkt en ook beperkter dan de Nederlandse Regering gaarne zou hebben gezien.

De hier aangegeven institutionele opzet heeft ook de plaats en de rol van de Vergadering bepaald. Aangezien de Raad van Ministers niet tegenover de Vergadering verantwoordelijk kan worden gesteld, doch zulks alleen voor de Commissie mogelijk is, wordt de reële medezeggenschap van de Vergadering in wezen beperkt tot dat gebied, waarvoor de Commissie verantwoordelijk is.

De Vergadering heeft dus geen medezeggenschap ten aanzien van die onderwerpen, waarover de Raad beslist. Wel moet de Vergadering in een aantal gevallen door de Raad worden geraadpleegd, terwijl zowel de Commissie als de Raad te allen tijde de Vergadering kunnen raadplegen wanneer zij zulks wensen. Essentie van de bevoegdheid van de Vergadering is, dat zij de Commissie te allen tijde door middel van een motie van afkeuring tot aftreden kan dwingen. Voorts kan de Vergadering wijzigingen voorstellen in het budget van de Gemeenschap en kan zij moties aannemen en vragen stellen.

3.

Bij Hoofdstuk 2: rechtseffecten besluiten Commissie en Raad

Het rechtseffect van de besluiten van de Raad en van de Commissie is in de afzonderlijke bepalingen, welke de desbetreffende bevoegdheid verlenen, in de regel nader aangeduid. Daarbij is een terminologie gevolgd, die in artikel 189 i is gedefinieerd en welke afwijkt van de in het E.G.K.S.-Verdrag gebezigde terminologie. Uit dit artikel blijkt, dat verschillende gradaties van rechtseffect zijn voorzien.

4.

Bij Hoofdstuk 3: Economisch en Sociaal Comité, raadgevende comités

Ten einde bij de uitvoering van verschillende regelingen van het Verdrag en in het bijzonder bij de voorbereiding van nader door de instellingen van de Gemeenschap vast te stellen toepassingsbepalingen ook de vertegenwoordigers van het economisch leven zelf te betrekken, is, in het bijzonder op aandrang van Belgische en Nederlandse zijde, in het Verdrag de oprichting te voorzien van een Economisch en Sociaal Comité. Dit zal een raadgevende taak hebben te vervullen tegenover de Raad van Ministers en de Europese Commissie beide.

Hoewel de naam van dit orgaan doet denken zowel aan het Raadgevend Comité, dat de Hoge Autoriteit van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bijstaat als aan de Sociaal-Economische Raad, zoals wij die in ons land kennen, bestaan ten opzichte van beide instellingen aanmerkelijke verschillen.

Het Comité zal bestaan uit vertegenwoordigers van de ver schillende groepen uit het economische en sociale leven, in het bijzonder van de producenten, de boeren, de transportondernemers, de werknemers, de handelaren en ambachtslieden en de vrije beroepen, alsmede uit vertegenwoordigers van het algemeen belang (artikel 193). De leden zullen door de Raad van Ministers met eenparigheid van stemmen worden benoemd (artikel 194). De Regeringen doen daartoe een voordracht. Pariteit tussen ondernemers- en arbeidersvertegenwoordigers is niet voorgeschreven; slechts is bepaald, dat met de noodzaak rekening gehouden moet worden aan de verschillende gepen een vertegenwoordiging te verzekeren, die overeenkomt met hun betekenis. De Commissie en de internationale organisaties uit het bedrijfsleven zullen in dit opzicht om advies gevraagd kunnen worden (artikel 195) .

In overeenstemming met de ervaring in de E.G.K.S. mag worden aangenomen, dat door onderling overleg tussen de organisaties en de Regeringen een evenwichtige samenstelling van het Comité verkregen zal kunnen worden. Het aantal zetels, aan de onderscheiden landen toegekend (voor Nederland 12), lijkt voldoende ruimte te laten om de diverse schakeringen tot hun recht te doen komen.

In tegenstelling tot het Raadgevend Comité van de E.G.K.S. zal het Comité alleen advies kunnen geven, als het daarom gevraagd wordt. Op een aantal plaatsen van het Verdrag is het advies echter dwingend voorgeschreven. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a. 
    voorstellen van de Europese Commissie inzake de gemeenschappelijke landbouwpolitiek (artikel 43) ;
  • b. 
    directieven of reglementen van de Raad van Ministers ter verwezenlijking van het vrije verkeer van werknemers (artikel 49);
  • c. 
    vaststelling van het algemene programma voor de afschaffing van beperkingen van de vestigingsvrijheid door de Raad van Ministers en vaststelling van directieven door de Raad van Ministers inzake de verwezenlijking van de vestigingsvrijheid (artikel 54) ;
  • d. 
    vaststelling van het algemene programma voor de afschaffing van beperkingen van het dienstenverkeer door de Raad van Ministers en vaststelling van directieven door de Raad van Ministers inzake de verwezenlijking van de liberalisatie van het dienstenverkeer (artikel 63) ;
  • e. 
    vaststelling door de Raad van Ministers van maatregelen ter verwezenlijking van de gemeenschappelijke transportpolitiek (artikel 75) ;
  • f. 
    nadere regeling door de Raad van Ministers inzake het verbod van discriminatie door een vervoerder uit hoofde van het land van oorsprong of van bestemming van de vervoerde produkten (artikel 79) ;
  • g. 
    vaststelling door de Raad van Ministers van directieven inzake de onderlinge afstemming van wettelijke, reglementaire en, administratieve voorzieningen der Lid-Staten, die onmiddellijke invloed hebben op de instelling of werking der Gemeenschappelijke Markt, indien daarbij wijziging der wettelijke voorschriften in één of meer Lid-Staten nodig is (artikel 100) ;
  • h. 
    het uitbrengen van adviezen door de Europese Commissie ter zake van de samenwerking der Staten op sociaal gebied (artikel 118) ;
  • i. 
    opdrachten van de Raad van Ministers aan de Europese Commissie ter zake van gemeenschappelijke maatregelen op sociaal gebied (artikel 121) ;
  • j. 
    het besluit van de Raad van Ministers tot het na afloop van de overgangsperiode niet voortzetten van de in het Verdrag voorziene bijdragen uit het Sociale Fonds of tot het verlenen van nieuwe taken aan dat Fonds (artikel 126) ;
  • k. 
    besluiten van de Raad van Ministers ter uitvoering van de bepalingen inzake het Sociale Fonds (artikel 127) ;
  • l. 
    vaststelling door de Raad van Ministers van algemene beginselen ter zake van een gemeenschappelijke politiek op het gebied van de vakopleiding (artikel 128).

Buiten deze terreinen en met betrekking tot andere onderwerpen dan aan het Comité door de Raad of de Commissie onverplicht worden voorgelegd, zal het niet zelfstandig een oordeel kunnen geven.

Het Comité zal gespecialiseerde afdelingen vormen voor de voornaamste terreinen, waarvoor het Verdrag geldt. In het bijzonder zijn voorzien een afdeling voor de landbouw (zie ook artikel 47) en voor transport, alsmede, krachtens artikel 5 van de Overeenkomst, die de Instellingen der verschillende Gemeenschappen gemeen hebben, voor vraagstukken van atoomenergie. De afdelingen brengen hun advies door tussenkomst van het plenaire Comité uit (artikel 197, derde alinea). Beider adviezen, alsmede een verslag van de gehouden beraadslagingen, zullen aan de instelling, die het advies heeft gevraagd, worden overgelegd.

Raadgevende comités

De besturende instellingen der Gemeenschap worden bij de uitoefening van hun taak bijgestaan door een aantal adviescolleges. In de eerste plaats dient hier genoemd te worden als algemeen adviesorgaan het Economisch en Sociaal Comité, dat onder meer speciale afdelingen voor landbouwzaken en transportzaken omvat. Dit comité is elders in deze memorie besproken. Een adviserende functie vervullen ook het Transport-Comité, vermeld in artikel 83 i van het Verdrag, en het Monetaire Comité, voorzien in artikel 195 i; beide comités hebben een meer ambtelijk karakter.