Vijfde deel - De instellingen van de Gemeenschap

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Onderverdeling

2.

Toelichting bij de Financiële bepalingen - consequenties van het Verdrag

Het budget van de Gemeenschap zal drie categorieën uitgaven omvatten:

  • 1. 
    de uitgaven voor de instellingen der Gemeenschap;
  • 2. 
    de uitgaven voor het Sociale Fonds;
  • 3. 
    de uitgaven voor het fonds voor de overzeese gebieden.

De wijze, waarop de begroting wordt vastgesteld en de uitvoering ervan wordt verzekerd, is in grote trekken geregeld in de artikelen 199 t/m 209. Voor wat betreft de bijzondere voorzieningen voor het fonds voor de overzeese gebieden, zij voorts verwezen naar de artikelen 1 t/m 7, alsmede naar de bijlagen A en B van de Toepassingsconventie met betrekking tot de associatie der overzeese gebieden.

De inkomsten van de Gemeenschap zullen worden verkregen uit bijdragen van de Lid-Staten. Een eigen bron van inkomsten heeft de Europese Economische Gemeenschap, in tegenstelling met de E.G.K.S., niet. De consequenties hiervan, met name voor het karakter en de onderlinge verhoudingen van de instellingen der Gemeenschap, kunnen belangrijk zijn. Omdat men de wenselijkheid heeft gevoeld de mogelijkheid te openen te gelegener tijd de Gemeenschap een grotere mate van onafhankelijkheid te geven, is in artikel 201 i bepaald, dat de Commissie in de toekomst de vraag zal bestuderen, op welke wijze het systeem van staatsbijdragen kan worden vervangen door een systeem van eigen inkomsten van de Gemeenschap.

Hierbij zal de Commissie onder meer bestuderen of de inkomsten uit het gemeenschappelijk buitentarief zich voor dit doel zouden lenen. De Commissie zal haar eventuele voorstellen aan de Raad voorleggen, die, na raadpleging van de Vergadering, met eenstemmigheid een bepaalde regeling kan aannemen. Vervolgens richt de Raad tot de Regeringen der Lid-Staten een aanbeveling om de door hem uitgewerkte regeling te aanvaarden in overeenstemming met de in het eigen land gebruikelijke constitutionele procedure. Zoals blijkt, is de formulering van dit artikel zeer voorzichtig gehouden. De Raad kan dus geen directieven op dit punt tot de Regeringen der Lid-Staten richten, welke zij genoodzaakt zijn uit te voeren; de Raad kan niet meer doen dan niet-bindende aanbevelingen.

Bijdragen der Lid-Staten

De bijdragen der Lid-Staten worden volgens een in het Verdrag bepaalde sleutel vastgesteld. Deze sleutel is voor elk der hierboven genoemde categorieën uitgaven verschillend (artikel 200, lid 1 en lid 2 i; zie ook de bijlagen van de Conventie inzake de associatie der overzeese gebieden).

De verklaring hiervoor moet worden gevonden in het verloop der onderhandelingen. Het probleem van de vaststelling van de verdeelsleutel is tijdens de onderhandelingen op twee verschillende manieren benaderd. Sommige delegaties waren van mening, dat de verdeling van de financiële lasten der Gemeenschap primair moest geschieden op basis van draagkracht. Andere delegaties prefereerden een forfaitaire oplossing, waarbij om politieke redenen voor de grote landen enerzijds en voor Nederland en België anderzijds in ieder geval een zelfde percentage zou moeten worden vastgesteld.

Beide benaderingswijzen zijn terug te vinden in het Verdrag. De Nederlandse delegatie gaf de voorkeur aan de eerstgenoemde oplossing van de vaststelling van de sleutel op basis van draagkracht. Aangezien het Nederlandse deel van het totale nationale inkomen in de Gemeenschap in de orde van grootte van 7 pct. is, is dit ook het percentage, dat men voor de Nederlandse bijdrage heeft vastgesteld voor de lasten van het Sociale Fonds. Ook het Nederlandse aandeel in het kapitaal en de lasten van de Investeringsbank is ongeveer op dit percentage gebaseerd (zie artikel 4 i van het Statuut voor de Investeringsbank). Bij de vaststelling van de sleutel voor het budget van de instellingen der Gemeenschap is, zoals uit artikel 200, lid 1, blijkt, geopteerd voor de tweede hierboven genoemde oplossing.

De sleutels, in artikel 200 vastgelegd, kunnen slechts met eenstemmigheid door de Raad worden gewijzigd.

Opstelling en uitvoering begroting

De wijze, waarop de begroting van de Gemeenschap zal worden opgesteld en deze begroting zal worden uitgevoerd, zal nader moeten worden geregeld in een reglement, dat de Raad op voorstel van de Commissie met unanimiteit moet aannemen (artikel 209, sub a i). De voornaamste elementen voor dit reglement vindt men reeds in de artikelen 202 en volgende.

De Commissie stelt de ontwerpbegroting op, de Raad stelt deze vast. Vervolgens legt de Raad de begroting voor aan de Vergadering; doet deze wijzigingsvoorstellen, dan bespreekt de Raad deze voorstellen met de Commissie en met de andere geïnteresseerde instellingen van de Gemeenschap. Ten slotte stelt de Raad, met gekwalificeerde meerderheid beslissend, de definitieve begroting vast (artikel 203).

De uitvoering van de begroting berust bij de Commissie (artikel 205).

Gezien de overzichtelijkheid en de beperkte orde van grootte der uitgaven waarom het hier gaat, heeft de Nederlandse Regering gemeend geen bezwaar tegen de gekwalificeerde meerderheidsbeslissing te moeten maken, waarmee de begroting wordt vastgesteld, ondanks het feit, dat Nederland hierdoor zou kunnen worden genoopt tot het aanvaarden van hogere financiële bijdragen dan het aanvankelijk bereid was te aanvaarden.

De wettigheid en regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschap, alsmede het goede financiële beheer, zullen worden onderzocht en geverifieerd door een daarvoor in te stellen controlecommissie (artikel 206). De werkwijze van deze commissie zal nader moeten worden vastgelegd in de voorziene financiële reglementen ex artikel 209.