Antwoorden op vragen PVV over het bericht dat de Koningin lobbyt voor topfuncties

publicatie datum 6 april 2009
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i
Algemene Zaken i
beantwoordende ministerie Algemene Zaken i
kamerleden G. (Geert) Wilders i
H. (Hero) Brinkman i
partijen Partij voor de Vrijheid i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2008–2009

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2122

Vragen van de leden Brinkman en Wilders (beiden PVV) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister-president, minister van Algemene Zaken, overhet bericht dat de Koningin lobbyt voor topfuncties. (Ingezonden 23 maart 2009)

1

Bent u bekend met het bericht dat de

Koningin lobbyt voor topfuncties?1

2

Hoe beoordeelt u het dat de Koningin haar macht gebruikt om haar welgevallige personen op machtige posities te parkeren?

3

Deelt u de mening dat de Koningin een voornamelijk representatieve functie heeft en dat het onwenselijk is dat de Kroon op deze wijze macht uitoefent waar op geen enkele manier democratische controle op kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?

4

Hoe bent u van plan om de Koningin hierop aan te spreken en haar te vragen zich te onthouden van het geven van advies over het plaatsen van personen op machtige functies?

5

Deelt u de mening dat het anno 2009 niet meer wenselijk is dat de Koningin zoveel macht heeft en dat moet worden nagedacht over een

veranderende constitutionele rol van ons staatshoofd, waarbij het streven moet zijn om het staatshoofd geen deel meer uit te laten maken van de regering en het staatshoofd een louter representatieve rol te geven? Zo nee, waarom niet?

1 De Telegraaf, 20 maart 2009: «Koningin lobbyt bij topfunctie».

Antwoord

Antwoord van minister-president Balkenende (Algemene Zaken), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 27 maart 2009)

1 t/m 5

Artikel 42, tweede lid, van de Grondwet luidt: De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk. Deze bepaling drukt kernachtig uit dat de Koning niet beschikt over zelfstandige staatsrechtelijke bevoegdheden. Dit is in 2000 als volgt nader toegelicht in de beschouwing over het koningschap die uitgaat van het in de Grondwet gebezigde begrip «Koning» als staatsrechtelijke aanduiding van het ambt:

«In zijn staatsrechtelijke functie is hij (de Koning) de onschendbare component van de regering voor wie de ministers verantwoordelijk zijn. De Koning zal zich bij de uitoefening van zijn functie bewust zijn van het gegeven dat de ministers verantwoordelijk zijn en daarnaar

handelen. Binnen deze beperking zal de Koning zich laten leiden door de aan de Britse staatsrechtgeleerde Bagehot ontleende rechten «to be consulted, to encourage, to warn» (het recht om geraadpleegd te worden, aan te moedigen en te waarschuwen). Het recht van de Koning geraadpleegd te worden, omvat tevens het recht te worden ingelicht. Het regelmatig overleg tussen de Koning en de minister-president, resp. de andere ministers, is hierop gericht. De Koning maakt deel uit van de regering, maar is geen lid van de ministerraad. In de ministerraad wordt beraadslaagd en besloten over het algemeen regeringsbeleid. Daar ligt ook de politieke verantwoordelijkheid. Het stelsel van de ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat de minister verantwoording aflegt tegenover de Staten-Generaal over zijn beleid. Het verstrekken van informatie over de totstandkoming van een beleidsopvatting van de minister, voor zover het gaat om een mogelijke bijdrage daaraan van de Koning, verdraagt zich niet met de ministeriële verantwoordelijkheid en de grondwettelijke onschendbaarheid van de Koning. Schending daarvan doet afbreuk aan de eenheid van de regering die wezenlijk is voor het functioneren van het constitutionele koningschap. De bescherming van deze belangen ligt ten grondslag aan de uitzonderingsgrond «eenheid van

KVR35618 2009Z05327 0809tkkvr2122 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel

4455

de Kroon» in de Wet openbaarheid van bestuur (...). De Koning maakt deel uit van de regering. Daarmee wordt inhoud en betekenis gegeven aan de functie die het koningschap in ons maatschappelijk bestel vervult. Deze deelname aan de regering brengt met zich mee dat de Koning goed geïnformeerd is. Binnen het geschetste constitutionele kader van onschendbaarheid en ministeriële verantwoordelijkheid kan de Koning bovendien, juist vanuit diens ongebonden en onpartijdige positie, met vragen en opmerkingen een waardevolle rol vervullen binnen de regering. Deze plaats en positie van de Koning binnen de regering heeft een duidelijke positieve waarde voor bestuur en samenleving, die behouden dient te blijven» (Kamerstukken II 1999/2000, 27 409 i, nr. 1 i, p. 3).

In het voorgaande en de hieraan verbonden gevolgtrekking is geen wijziging gekomen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel                             4456