Artikel 58: Verdeeling Belastingen tussen Nationale Kas en Departementale Kassen

57
Artikel 58
59

De Wet bepaalt, welke der invoege voorsz. plaatshebbende Belastingen in de Nationale Kas tot goedmaking der Kosten van het Nationaal Bestuur, en welke in de respective Departementale Kassen tot goedmaking der huishoudelijke lasten van ieder Departement gestort zullen worden; zoo dikwyls de laatstgemelde niet toereikende bevonden mogten worden, zal ieder Departement het recht hebben, om, tot styving van deszelfs Kas, zodanige Departementale Belasting te heffen, als hetzelve Departement voor het belang van de Ingezetenen meest raadzaam zal oordeelen. Doch alvorens zodanige Belasting zal kunnen worden ingevoerd, zal het Departementaal Bestuur gehouden zyn, dezelve aan het Staats-Bewind voortedragen, ten einde die door het Wetgevend Lichaam te doen bekrachtigen; welke bekrachtiging niet geweigerd zal mogen worden, dan om redenen, dat de Belasting of wyze van Heffing voor de algemene Belastingen schadelyk zouden zyn, of strydig bevonden worden met de bepalingen in Art. 66 i vervat. De Inkomsten der Nationale Kas niet genoegzaam zynde tot goedmaking der gewone Jaarlyksche Uitgaven, legt de Wet, achtereenvolgens Art. 40 i, nieuwe Belastingen op, welke gelykelyk door alle de Ingezetenen der Republiek naar gelang van derzelver Inkomsten gedragen zullen worden.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Alle Geldmiddelen van de Republiek, hetzij dezelve bestaan in belastingen, hetzij in bezittingen, hoe ook genaamd, waarvan de inkomsten, vóór de invoering der Staatsregeling, gekomen zijn ten voordeele van de Kas der Generaliteit, midsgaders van de Kassen der onderscheiden Provinciën, van de drie Kwartieren van Gelderland, van het Landschap Drenthe, en van Bataafsch Braband, worden verklaard, en van nu voortaan gehouden, voor nationaale inkomsten en bezittingen van het geheele Bataafsche Volk.

1801

De Wet bepaalt, welke der invoege voorsz. plaatshebbende Belastingen in de Nationale Kas tot goedmaking der Kosten van het Nationaal Bestuur, en welke in de respective Departementale Kassen tot goedmaking der huishoudelijke lasten van ieder Departement gestort zullen worden; zoo dikwyls de laatstgemelde niet toereikende bevonden mogten worden, zal ieder Departement het recht hebben, om, tot styving van deszelfs Kas, zodanige Departementale Belasting te heffen, als hetzelve Departement voor het belang van de Ingezetenen meest raadzaam zal oordeelen. Doch alvorens zodanige Belasting zal kunnen worden ingevoerd, zal het Departementaal Bestuur gehouden zyn, dezelve aan het Staats-Bewind voortedragen, ten einde die door het Wetgevend Lichaam te doen bekrachtigen; welke bekrachtiging niet geweigerd zal mogen worden, dan om redenen, dat de Belasting of wyze van Heffing voor de algemene Belastingen schadelyk zouden zyn, of strydig bevonden worden met de bepalingen in Art. 66 i vervat. De Inkomsten der Nationale Kas niet genoegzaam zynde tot goedmaking der gewone Jaarlyksche Uitgaven, legt de Wet, achtereenvolgens Art. 40 i, nieuwe Belastingen op, welke gelykelyk door alle de Ingezetenen der Republiek naar gelang van derzelver Inkomsten gedragen zullen worden.