Eerste Hoofdstuk. Van het Rijk en deszelfs inwoners.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1: Provinciën

Het Koningrijk der Nederlanden (zoo als hetzelve omschreven is bij het tractaat tusschen de Mogendheden van Europa, op het congres van Weenen vergaderd, gesloten en geteekend op den 9den Junij 1815), bestaat uit de volgende Provinciën :

Braband, (Noord-)

Braband, (Zuid-),

Limburg, Gelderland,

Luik, Vlaanderen, (Oost-),

Vlaanderen, (West-),

Henegouwen,

Holland,

Zeeland,

Namen,

Antwerpen,

Utrecht,

Vriesland,

Overijssel,

Groningen en Drenthe.

Het Groot-Hertogdom van Luxemburg, in de grenzen bij het gemelde tractaat bepaald, onder dezelfde Souvereiniteit als het Koningrijk der Nederlanden geplaatst zijnde, zal dezelfde grondwet hebben, behoudens deszelfs betrekkingen tot het duitsch verbond.

2: Grensscheidingen Provinciën

De Provinciën van Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Vriesland, Overijssel, Groningen en Drenthe behouden hare tegenwoordige grenzen.

Noord-Braband, bestaat uit de Provincie die tegenwoordig den naam van Braband draagt, met uitzondering van dat gedeelte, hetwelk tot het departement der Beneden Maas heeft behoord.

De Provincie van Zuid-Braband (Departement van de Dijle), van Oost-Vlaanderen (Departement van de Schelde), van West-Vlaanderen (Departement van de Lijs), van Henegouwen (Departement van Jemmapes), en van Antwerpen (Departement der beide Nethen), behouden de grenzen van die departementen.

De Provincie van Limburg is zamengesteld uit het geheele departement van de Beneden-Maas, en die gedeelten van het departement van de Roer, die volgens het tractaat van Weenen tot het Rijk behooren.

De Provincie van Luik bevat het Departement der Ourthe, met uitzondering van dat gedeelte, hetwelk bij hetzelfde traktaat daarvan afgescheiden is.

De Provincie van Namen bestaat uit dat gedeelte van het departement der Sambre en Maas, dat niet tot het Groot-Hertogdom Luxemburg behoort.

De grenzen van het Groot-Hertogdom Luxemburg, zijn bij het gemelde tractaat bepaald.

3: Grensscheidingen tusschen Provinciën

De meer juiste bepalingen, welke nader omtrent de grensscheidingen der provinciën onderling mogten noodig en dienstig worden geoordeeld, zullen bij eene wet worden geregeld, met inachtneming, zoo wel van de belangen der ingezetenen als van het gerijf der algemeene administratie.

4: Gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen voor ingezetenen en vreemdelingen

Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

5: Oefening der burgerlijke regten

De oefening der burgerlijke regten wordt bij de wet bepaald.

6: Oefening van het stemregt, deelname aan provinciale en plaatselijke besturen

De oefening van het stemregt in de steden en ten platten lande, zoo wel als de bevoegdheid om deel te nemen aan de provinciale en plaatselijke besturen, wordt bij de provinciale en plaatselijke reglementen geregeld.

7: Grondwettelijke status lokaal en departementaal stemregt

De beschikkingen dezer reglementen, het regt en de bevoegdheid in het vorige artikel gemeld betreffende, zoo als dezelve op het einde van het tiende jaar na de afkondiging dezer grondwet in werking zijn, zullen beschouwd worden een deel van deze grondwet uittemaken.

8: Leden Staten-Generaal en prominente bestuurders zijn geboren binnen Koninkrijk

Tot leden der Staten-Generaal, Hoofden of leden van de Departementen van Algemeen Bestuur, leden van den Raad van State, Commissarissen des Konings in de provinciën, en leden van den Hoogen Raad, kunnen alleenlijk benoemd worden Nederlandsche ingezetenen, geboren binnen het Rijk of deszelfs buitenlandsche bezittingen, uit ouders aldaar gevestigd.

Die uit zoodanige ouders, ter oorzake van 's Lands dienst afwezend, of anderzins op reis zijnde, buiten het Rijk geboren zijn, worden met de vorigen gelijk gesteld.

9: Andere bedieningen vrij voor Nederlanders

Tot alle andere bedieningen zijn alle de ingezetenen, zonder onderscheid, benoembaar, welke geboren Nederlanders zijn, of hetzij door wetduiding, hetzij door naturalisatie daarvoor gehouden worden.

10: Koning geniet regt van naturalisatie

Gedurende een jaar na de invoering dezer Grondwet, staat het den Koning vrij, aan personen buiten 's lands geboren, doch binnen het Rijk gevestigd, het volle regt van inboorlingschap en de verkiesbaarheid tot alle ambten, zonder onderscheid, te vergunnen.

11: Geen onderscheid van rang en geboorte bij benoeming openbare ambten

Ieder is, zonder onderscheid van rang en geboorte, tot alle ambten, en bedieningen benoembaar, behoudens het gene betrekkelijk de zamenstelling der Provinciale Staten, bij de reglementen, ingevolge het vierde hoofdstuk is bepaald.