Eerste Hoofdstuk. Van het Rijk en zijn inwoners.
Inhoudsopgave van deze pagina:
- Provinciën
- Vereniging, splitsing, en grensscheidingen van provinciën en steden
- Gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen voor ingezetenen en vreemdelingen
- Uitoefening der burgerlijke regten
- Burgerschapsregt
- Gelijke benoembaarheid; benoembaarheid vreemdelingen
- Nederlanderschap; vreemdeling
- Vrijheid van drukpers
- Regt van petitie
- Regt tot vereeniging en vergadering
Het Koningrijk der Nederlanden bestaat in Europa uit de tegenwoordige provinciën:
Noordbrabant, Gelderland, Zuidholland, Noordholland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe, en het Hertogdom Limburg, behoudens de betrekkingen van het Hertogdom Limburg, met uitzondering der vestingen Maastricht en Venlo en van hare kringen, tot het Duitsche Verbond.
De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen.
De grenzen van den Staat, van de provinciën en gemeenten kunnen door de wet worden veranderd.
Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden, hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.
De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen, en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde Mogendheden kunnen worden gesloten.
De uitoefening der burgerlijke regten wordt door de wet bepaald.
Om eenig burgerschapsregt te hebben moet men Nederlander zijn.
Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar.
Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens de bepalingen der wet.
De wet verklaart wie Nederlanders zijn.
Een vreemdeling wordt niet dan door eene wet genaturaliseerd.
Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meer worden onderteekend, welk laatste alleen kan geschieden door of van wege lichamen, wettelijk zamengesteld of als zoodanig erkend, en in dat geval niet anders dan over onderwerpen tot hunne bepaalde werkzaamheden behoorende.
Het regt der ingezetenen tot vereeniging en vergadering wordt erkend.
De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat regt in het belang der openbare orde.