Titel III - Tijdelijke bepalingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

Artikel 15

De in de bijlagen V tot en met XIV van de Akte van toetreding van 16 april 2003 genoemde maatregelen zijn ten opzichte van de nieuwe lidstaten van toepassing op de wijze als bepaald in die bijlagen.

Artikel 16

  • 1. 
    De "rechten van het Gemeenschappelijke Douanetarief en andere douanerechten" genoemde ontvangsten, bedoeld in artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van de eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1), of de overeenkomstige bepaling in enig besluit dat dit vervangt, omvatten de douanerechten die worden berekend op basis van de rechten die voortvloeien uit het gemeenschappelijk douanetarief en alle daarmee samenhangende tariefconcessies die de Unie in het handelsverkeer van de nieuwe lidstaten met derde landen toepast.
  • 2. 
    Voor 2004 zijn de in artikel 2, lid 1, onder c), respectievelijk d), van Besluit 2000/597/EG, Euratom bedoelde geharmoniseerde BTW-grondslag en BNP-grondslag (bruto nationaal product) van iedere nieuwe lidstaat gelijk aan twee derde van de jaarbasis. De BNP-grondslag van elke nieuwe lidstaat waarmee rekening zal worden gehouden bij de berekening van de in artikel 5, lid 1, van Besluit 2000/597/EG, Euratom bedoelde financiering van de correctie voor begrotingsonevenwichtigheden die aan het Verenigd Koninkrijk is toegestaan, is eveneens gelijk aan twee derde van de jaarbasis.
  • 3. 
    Voor de bepaling van het in artikel 2, lid 4, onder b), van Besluit 2000/597/EG, Euratom bedoelde "bevroren percentage" voor 2004, worden de afgetopte BTW-grondslagen voor de nieuwe lidstaten berekend op basis van twee derde van de niet-afgetopte BTW-grondslag en twee derde van hun BNP.

(1) PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

Artikel 17

  • 1. 
    Om rekening te houden met de toetreding van de nieuwe lidstaten, is de begroting van de Unie voor het begrotingsjaar 2004 aangepast door middel van een gewijzigde begroting die op 1 mei 2004 van kracht is geworden.
  • 2. 
    De twaalf maandelijkse twaalfden van de op de BTW en op het BNP gebaseerde middelen die door de nieuwe lidstaten moeten worden betaald krachtens de in lid 1 bedoelde gewijzigde begroting, alsmede de aanpassing met terugwerkende kracht van de maandelijkse twaalfden voor het tijdvak januari-april 2004 die uitsluitend gelden voor de huidige lidstaten, worden omgezet in achtsten die tijdens de periode mei-december 2004 moeten worden afgedragen. De aanpassingen met terugwerkende kracht die voortvloeien uit een later in 2004 aangenomen gewijzigde begroting, worden op dezelfde wijze omgezet in gelijke delen die tijdens de rest van het jaar moeten worden afgedragen.

Artikel 18

De Unie stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Tsjechische Republiek, Cyprus, Malta en Slovenië, uit hoofde van de uitgaven van de begroting van de Unie, één achtste in 2004 vanaf 1 mei 2004 en één twaalfde in 2005 en 2006 van de volgende bedragen bij wijze van tijdelijke begrotingscompensatie:

(miljoen euro - prijzen van 1999)

 

2004

2005

2006

Tsjechische Republiek

125,4

178,0

85,1

Cyprus

68,9

119,2

112,3

Malta

37,8

65,6

62,9

Slovenië

29,5

66,4

35,5

Artikel 19

De Unie stort op de eerste werkdag van elke maand aan de Tsjechische Republiek, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, uit hoofde van de uitgaven van de begroting van de Unie, één achtste in 2004 vanaf de datum van toetreding en één twaalfde in 2005 en 2006 van de volgende bedragen bij wijze van forfaitaire speciale cash flow-faciliteit:

(miljoen euro - prijzen van 1999)

 

2004

2005

2006

Tsjechische Republiek

174,7

91,55

91,55

Estland

15,8

2,9

2,9

Cyprus

27,7

5,05

5,05

Letland

19,5

3,4

3,4

Litouwen

34,8

6,3

6,3

Hongarije

155,3

27,95

27,95

Malta

12,2

27,15

27,15

Polen

442,8

550,0

450,0

Slovenië

65,4

17,85

17,85

Slowakije

63,2

11,35

11,35

Een in de forfaitaire speciale cash flow-faciliteit opgenomen bedrag van 1 miljard euro voor Polen en van 100 miljoen euro voor de Tsjechische Republiek wordt in aanmerking genomen voor de berekeningen betreffende de verdeling van de fondsen met structurele strekking voor de jaren 2004, 2005 en 2006.

Artikel 20

  • 1. 
    De hieronder vermelde nieuwe lidstaten betalen de volgende bijdragen aan het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal bedoeld in Besluit 2002/234/EGKS van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 februari 2002 betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het EGKS-Verdrag en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal (1):

(miljoen euro - huidige prijzen)

Tsjechische Republiek

39,88

Estland

2,5

Letland

2,69

Hongarije

9,93

Polen

92,46

Slovenië

2,36

Slowakije

20,11

(1) PB L 79 van 22.3.2002, blz. 42.

  • 2. 
    De bijdragen aan het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal worden in vier keer betaald, te beginnen in 2006, volgens het onderstaande schema, steeds op de eerste werkdag van de eerste maand van elk jaar:
 

2006:

15%

2007:

20%

2008:

30%

2009:

35%

Artikel 21

  • 1. 
    Voorzover in dit protocol niet anders is bepaald, worden na 31 december 2003 geen financiële verbintenissen aangegaan ten behoeve van de nieuwe lidstaten uit hoofde van het Phare-programma (1), het programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma (2), de pretoetredingsinstrumenten voor Cyprus en Malta (3), het ISPA-programma (4) en het Sapard-programma (5). De nieuwe lidstaten krijgen met ingang van 1 januari 2004 dezelfde behandeling als de huidige lidstaten wat betreft uitgaven onder de eerste drie rubrieken van de financiële vooruitzichten, zoals die zijn bepaald in het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 (6), met inachtneming van de hieronder vermelde individuele specificaties en uitzonderingen of zoals anderszins is bepaald in dit protocol. De maximum aanvullende vastleggingen voor de rubrieken 1, 2, 3 en 5 van de financiële vooruitzichten in verband met de toetreding staan in bijlage XV van de Akte van toetreding van 16 april 2003. Voor geen enkel programma of geen enkele orgaan mogen echter financiële verbintenissen worden aangegaan uit hoofde van de begroting voor 2004 voordat de betrokken nieuwe lidstaat is toegetreden.

    (1) Verordening (EEG) nr. 3906/89 (PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11).

    (2) Verordening (EG) nr. 2760/98 (PB L 345 van 19.12.1998, blz. 49).

    (3) Verordening (EG) nr. 555/2000 (PB L 68 van 16.3.2000, blz. 3).

    (4) Verordening (EG) nr. 1267/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 73).

    (5) Verordening (EG) nr. 1268/1999 (PB L 161 van 26.6.1999, blz. 87).

    (6) Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure (PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1).

  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing op uitgaven uit hoofde van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 2, en artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), die pas vanaf 1 mei 2004 voor communautaire financiering in aanmerking komen, overeenkomstig artikel 2 van dit protocol.

    Lid 1 van dit artikel is echter wel van toepassing op uitgaven voor uit hoofde van door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, gefinancierde plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel 47 bis van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen (2), met inachtneming van de voorwaarden daaraan verbonden in de wijziging van deze verordening in bijlage II bij de Akte van toetreding van 16 april 2003.

    (1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

    (2) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

  • 3. 
    Onder voorbehoud van lid 1, laatste zin, nemen de nieuwe lidstaten vanaf 1 januari 2004 volgens dezelfde regels en voorwaarden als de huidige lidstaten deel aan de programma's en organen van de Unie, met financiering uit de algemene begroting van de Unie.
  • 4. 
    Indien er maatregelen moeten worden genomen om de overgang tussen de pretoetredingsregeling en die welke voortvloeit uit de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, neemt de Commissie de vereiste maatregelen.

Artikel 22

  • 1. 
    Vanaf 1 mei 2004 worden de aanbestedingen, de gunningen, de uitvoering en de betaling van pretoetredingssteun uit hoofde van het Phare-programma, het programma voor grensoverschrijdende samenwerking in het kader van het Phare-programma en de pretoetredingsmiddelen voor Cyprus en Malta beheerd door een uitvoeringsinstantie in de nieuwe lidstaten.

    De Commissie kan bij Europees besluit afzien van de voorafgaande controle door de Commissie van de aanbestedingen en gunningen, na een positieve evaluatie van het versterkt gedecentraliseerd uitvoeringssysteem (EDIS), volgens de criteria en de voorwaarden van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1266/1999 van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de coördinatie van de bijstand aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie en houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 3906/89 (1).

    (1) PB L 232 van 2.9.1999, blz. 34.

    Indien deze besluiten om af te zien van voorafgaande controle niet zijn vastgesteld vóór 1 mei 2004, heeft dat tot gevolg dat overeenkomsten die zijn ondertekend tussen 1 mei 2004 en de datum waarop de Commissie haar besluiten vaststelt, niet in aanmerking komen voor pretoetredingssteun.

    Indien evenwel, bij wijze van uitzondering, het besluit van de Commissie om af te zien van voorafgaande controle pas kan worden vastgesteld na 1 mei 2004 om redenen die niet kunnen worden toegeschreven aan de autoriteiten van de nieuwe lidstaat, kan de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen aanvaarden dat overeenkomsten die zijn gesloten tussen 1 mei 2004 en de datum van deze besluiten, in aanmerking komen voor pretoetredingssteun, en dat de uitvoering van de pretoetredingssteun nog gedurende een beperkte periode wordt voortgezet, op voorwaarde dat de Commissie de aanbestedingen en de gunningen vooraf controleert.

  • 2. 
    Algemene begrotingsverplichtingen die uit hoofde van de in lid 1 bedoelde financiële instrumenten voor de pretoetredingssteun voor 1 mei 2004 zijn aangegaan, met inbegrip van de afsluiting en registratie van de verschillende later aangegane juridische verplichtingen en de betalingen die na 1 mei 2004 zijn verricht, blijven vallen onder de regels en voorschriften van de financiële instrumenten voor pretoetredingssteun en blijven ten laste van de desbetreffende begrotingshoofdstukken tot de betrokken programma's en projecten worden afgesloten. Niettemin worden procedures inzake overheidsopdrachten die worden begonnen na 1 mei 2004, uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke handelingen van de Unie.
  • 3. 
    De laatste programmeringsperiode voor de in lid 1 bedoelde pretoetredingssteun valt samen met het laatste volledige kalenderjaar dat aan 1 mei 2004 voorafgaat. De gunning voor de acties uit hoofde van deze programma's dient binnen de twee volgende jaren plaats te vinden; de betalingen worden verricht zoals in het financieringsmemorandum (1) is vastgesteld, normaliter tegen het einde van het derde jaar nadat de betalingsverplichting is aangegaan. Er worden geen verlengingen toegestaan voor de termijn van de gunning. Bij wijze van uitzondering en in naar behoren gemotiveerde gevallen, is een beperkte verlenging van de termijnen mogelijk voor de betalingen.

    (1) Phare-richtsnoeren (SEC(1999) 1596, bijgewerkt op 6.9.2002 bij C 3303/2).

  • 4. 
    Om te zorgen voor de noodzakelijke geleidelijke beëindiging van de in lid 1 bedoelde financiële instrumenten voor de pretoetredingssteun en van het ISPA-programma, alsmede voor een vlotte overgang tussen de regels die voor, respectievelijk na 1 mei 2004 gelden, kan de Commissie alle passende maatregelen treffen om in de nieuwe lidstaten het nodige wettelijk vereiste personeel te handhaven gedurende een periode van maximaal 15 maanden na 1 mei 2004.

    Tijdens die periode genieten de ambtenaren die in de nieuwe lidstaten voor 1 mei 2004 gedetacheerd waren en die in die lidstaten verplicht in dienst blijven na die datum bij wijze van uitzondering dezelfde financiële en materiële voorwaarden als die welke door de Commissie vóór 1 mei 2004 werden toegepast overeenkomstig bijlage X van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Gemeenschappen zoals die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 (1). De administratieve uitgaven, met inbegrip van de salarissen van andere personeelsleden, die nodig zijn voor het beheer van de pretoetredingssteun, worden tijdens het gehele jaar 2004 en tot eind juli 2005 gefinancierd ten laste van de begrotingspost "ondersteuningsuitgaven voor acties" (het vroegere deel B van de begroting) of ten laste van overeenkomstige begrotingsposten voor de in lid 1 bedoelde instrumenten, alsmede het ISPA-programma, van de desbetreffende pretoetredingsbegrotingen.

    (1) PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.

  • 5. 
    Wanneer krachtens Verordening (EG) nr. 1258/1999 goedgekeurde projecten niet langer uit hoofde van dat instrument kunnen worden gefinancierd, kunnen zij worden geïntegreerd in de programmering inzake plattelandsontwikkeling en gefinancierd door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. Indien in dit verband specifieke overgangsmaatregelen nodig zijn, worden deze door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 50, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de fondsen met structurele strekking (2).

    (2) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

Artikel 23

  • 1. 
    Tussen 1 mei 2004 en eind 2006 verstrekt de Unie aan de nieuwe lidstaten tijdelijke financiële steun (hierna de "overgangsfaciliteit" te noemen) voor de ontwikkeling en versterking van hun administratieve capaciteit om het recht van de Unie en van de Europese Gemeenschap voor atoomenergie uit te voeren en te handhaven, en de uitwisseling van beste praktijken tussen overeenkomstige instanties in verschillende landen te bevorderen.
  • 2. 
    Deze steun is gericht op de blijvende noodzaak om de institutionele capaciteit op bepaalde terreinen te versterken door middel van maatregelen die niet door de fondsen met structurele strekking kunnen worden gefinancierd, in het bijzonder op de volgende gebieden:
    • a) 
      justitie en binnenlandse zaken (versterking van het rechtssysteem, controle aan de buitengrenzen, anticorruptiestrategie, versterking van de wetshandhavingscapaciteiten);
    • b) 
      financiële controle;
    • c) 
      bescherming van de financiële belangen van de Unie en de Europese Gemeenschap voor atoomenergie, en fraudebestrijding;
    • d) 
      interne markt, met inbegrip van douane-unie;
    • e) 
      milieu;
    • f) 
      veterinaire diensten, en opbouw van de administratieve capaciteit in verband met de voedselveiligheid;
    • g) 
      structuren op het stuk van bestuur en controle voor landbouw en plattelandsontwikkeling, met inbegrip van het GBCS (Geïntegreerd beheers- en controlesysteem);
    • h) 
      nucleaire veiligheid (versterking van de effectiviteit en de competentie van de voor nucleaire veiligheid verantwoordelijke autoriteiten en van de organisaties die hen op technisch vlak bijstaan, alsook van de openbare instanties voor het beheer van radioactief afval);
    • i) 
      statistiek;
    • j) 
      versterking van de overheidsdiensten overeenkomstig de behoeften die worden gesignaleerd in het alomvattende Monitoringverslag van de Commissie en die niet onder de fondsen met structurele strekking vallen.
  • 3. 
    Over de steun uit hoofde van de overgangsfaciliteit wordt besloten overeenkomstig de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad betreffende economische hulp ten gunste van bepaalde landen van Midden- en Oost-Europa (1).
  • 4. 
    Het programma wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder a) en b), van het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (2), dan wel de Europese wet ter vervanging daarvan. Voor samenwerkingsverbonden tussen overheidsinstanties met het oog op institutionele ontwikkeling blijft de procedure met betrekking tot het oproepen om voorstellen in te dienen via het netwerk van contactpunten in de huidige lidstaten van toepassing, zoals is vastgelegd in de kaderovereenkomsten met de huidige lidstaten met betrekking tot de pretoetredingssteun.

    De vastleggingen voor de overgangsfaciliteit bedragen, tegen de prijzen van 1999, 200 miljoen euro voor 2004, 120 miljoen euro voor 2005 en 60 miljoen euro voor 2006. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegekend binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten, die zijn vastgelegd in het interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999.

(1) PB L 375 van 23.12.1989, blz. 11.

(2) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1).

Artikel 24

  • 1. 
    Hierbij wordt een Schengenfaciliteit als tijdelijk instrument ingesteld om de begunstigde lidstaten vanaf 1 mei 2004 tot eind 2006 te helpen bij de financiering van acties aan de nieuwe buitengrenzen van de Unie met het oog op de uitvoering van het Schengenacquis en de controle aan de buitengrenzen.

    Om de bij de voorbereiding voor deelneming aan Schengen ontdekte tekortkomingen te verhelpen, komen de volgende soorten acties in aanmerking voor financiering uit hoofde van de Schengenfaciliteit:

    • a) 
      investering in bouw, renovatie of verbetering van de infrastructuur aan grensovergangen en daarmee verband houdende gebouwen;
    • b) 
      investeringen in alle soorten van werkmaterieel (bv. laboratoriumapparatuur, detectieapparatuur, apparatuur en programmatuur voor het Schengeninformatiesysteem SIS II, vervoersmiddelen);
    • c) 
      opleiding van grenswachten;
    • d) 
      ondersteuning van logistieke en operationele kosten.
  • 2. 
    De volgende bedragen worden in het kader van de Schengenfaciliteit beschikbaar gesteld en als forfaitaire niet-terugvorderbare steun uitgekeerd aan de onderstaande begunstigde lidstaten:

    (miljoen euro - prijzen van 1999)

     

    2004

    2005

    2006

    Estland

    22,9

    22,9

    22,9

    Letland

    23,7

    23,7

    23,7

    Litouwen

    44,78

    61,07

    29,85

    Hongarije

    49,3

    49,3

    49,3

    Polen

    93,34

    93,33

    93,33

    Slovenië

    35,64

    35,63

    35,63

    Slowakije

    15,94

    15,93

    15,93

  • 3. 
    Het is de taak van de begunstigde lidstaten om de afzonderlijke operaties overeenkomstig dit artikel te selecteren en uit te voeren. Zij zijn tevens verantwoordelijk voor het coördineren van het gebruik van de Schengenfaciliteit met steun uit andere instrumenten van de Unie, voor de compatibiliteit met het beleid en de maatregelen van de Unie en voor de naleving van het financieel reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen of van de Europese wet ter vervanging daarvan.

    De forfaitaire niet-terugvorderbare steun wordt binnen drie jaar na de eerste betaling gebruikt en ongebruikte of onterecht uitgegeven middelen worden teruggevorderd door de Commissie. De begunstigde lidstaten dienen, uiterlijk zes maanden na de termijn van drie jaar, een overzichtsverslag in over de wijze waarop de forfaitaire niet-terugvorderbare steun is gebruikt, met een verklaring waarin de uitgaven worden gerechtvaardigd.

    De begunstigde lidstaat oefent deze verantwoordelijkheid uit onverminderd de bevoegdheden van de Commissie inzake de uitvoering van de begroting van de Unie en met inachtneming van het bepaalde in voornoemd financieel reglement of in de Europese wet ter vervanging daarvan.

  • 4. 
    De Commissie houdt een toetsingsrecht via het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). De Commissie en de Rekenkamer kunnen tevens controles ter plaatse uitvoeren volgens de passende procedures.
  • 5. 
    De Commissie kan de voor de werking van de Schengenfaciliteit noodzakelijke technische bepalingen vaststellen.

Artikel 25

De in de artikelen 18, 19, 23 en 24 genoemde bedragen worden jaarlijks aangepast in het kader van de technische aanpassing op grond van punt 15 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999.

Artikel 26

  • 1. 
    Indien zich voor het einde van een periode van ten hoogste drie jaar na 1 mei 2004 ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden voordoen in een sector van het economische leven, dan wel moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren, kan een nieuwe lidstaat machtiging vragen om beschermingsmaatregelen te nemen, zodat de toestand weer in evenwicht kan worden gebracht en de betrokken sector kan worden aangepast aan de economie van de interne markt.

    Onder dezelfde voorwaarden kan een van de huidige lidstaten verzoeken gemachtigd te worden beschermingsmaatregelen te nemen ten opzichte van een of meer van de nieuwe lidstaten.

  • 2. 
    Op verzoek van de betrokken staat stelt de Commissie bij spoedprocedure de Europese verordeningen of besluiten vast houdende de beschermingsmaatregelen die zij noodzakelijk acht, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

    In geval van ernstige economische moeilijkheden spreekt de Commissie zich op uitdrukkelijk verzoek van de betrokken lidstaat uit binnen een termijn van vijf werkdagen na de ontvangst van het met redenen omkleed verzoek. De aldus getroffen maatregelen zijn onmiddellijk van toepassing, houden rekening met de belangen van alle betrokken partijen en leiden niet tot grenscontroles.

  • 3. 
    De overeenkomstig lid 2 toegestane maatregelen kunnen afwijkingen van de regels van de Grondwet en met name van dit protocol inhouden, voorzover en voor zolang zij strikt noodzakelijk zijn om de in lid 1 genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Bij voorrang moeten die maatregelen worden gekozen die de werking van de interne markt het minst verstoren.

Artikel 27

Wanneer een nieuwe lidstaat van in het kader van de toetredingsonderhandelingen aangegane verbintenissen, met inbegrip van verbintenissen inzake sectoraal beleid betreffende economische activiteiten met grensoverschrijdende gevolgen niet naleeft, zodat de werking van de interne markt ernstig wordt verstoord of op zeer korte termijn dreigt te worden verstoord, kan de Commissie tot aan het einde van een periode van ten hoogste drie jaar vanaf 1 mei 2004 op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief bij Europese verordening of besluit passende maatregelen vaststellen.

Deze maatregelen moeten evenredig zijn aan de marktverstoring en er moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de werking van de interne markt het minst verstoren en, in voorkomend geval, aan de toepassing van de bestaande sectorale vrijwaringsmechanismen. Deze vrijwaringsmaatregelen mogen echter niet worden gebruikt als middel tot willekeurige discriminatie noch als verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten. De maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is en zij worden in elk geval ingetrokken wanneer de betrokken verplichting is nagekomen. Zij kunnen evenwel tot na de in de eerste alinea bedoelde periode worden toegepast indien de betrokken verplichtingen niet zijn nagekomen. De Commissie kan de vastgestelde maatregelen aanpassen afhankelijk van de mate waarin de betrokken nieuwe lidstaat zijn verplichtingen nakomt. De Commissie stelt de Raad tijdig in kennis alvorens zij de Europese verordeningen of besluiten tot vaststelling van de vrijwaringsmaatregelen intrekt, en zij houdt terdege rekening met eventuele desbetreffende opmerkingen van de Raad.

Artikel 28

Indien er zich in een nieuwe lidstaat ernstige tekortkomingen of directe risico's op dergelijke tekortkomingen voordoen bij de omzetting, de stand van de uitvoering of de toepassing van de kaderbesluiten of andere ter zake doende verbintenissen, samenwerkingsinstrumenten en besluiten betreffende wederzijdse erkenning in strafzaken op grond van titel VI van het EU-Verdrag en richtlijnen en verordeningen inzake wederzijdse erkenning in burgerlijke zaken op grond van titel IV van het EG-Verdrag, alsook van de Europese wetten en kaderwetten die op grond van deel III, titel III, hoofdstuk IV, afdelingen 3 en 4, van de Grondwet worden vastgesteld, kan de Commissie gedurende drie jaar vanaf 1 mei 2004 op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat dan wel op eigen initiatief en na overleg met de lidstaten bij Europese verordening of Europees besluit passende maatregelen vaststellen, waarbij zij de voorwaarden en praktische regels voor de toepassing ervan aangeeft.

Deze maatregelen kunnen de vorm aannemen van een tijdelijke schorsing van de toepassing van de betrokken bepalingen en besluiten in de betrekkingen tussen een nieuwe lidstaat en een andere lidstaat of andere lidstaten, zonder afbreuk te doen aan de verdere nauwe justitiële samenwerking. De maatregelen worden niet langer gehandhaafd dan strikt noodzakelijk is en zij worden in elk geval ingetrokken wanneer de betrokken tekortkomingen zijn verholpen. Zij kunnen evenwel tot na de in de eerste alinea bedoelde periode worden toegepast zo lang de betrokken tekortkomingen blijven bestaan. De Commissie kan, na overleg met de lidstaten, de vastgestelde maatregelen aanpassen, afhankelijk van de mate waarin de nieuwe lidstaat de aangegeven tekortkomingen verhelpt. De Commissie stelt de Raad tijdig in kennis alvorens zij de vrijwaringsmaatregelen intrekt, en zij houdt terdege rekening met eventuele desbetreffende opmerkingen van de Raad.

Artikel 29

Teneinde de goede werking van de interne markt niet te verstoren mag de uitvoering van de nationale voorschriften van de nieuwe lidstaten gedurende de in de bijlagen V tot en met XIV van de Akte van toetreding van 16 april 2003 bedoelde overgangsperioden niet leiden tot grenscontroles tussen de lidstaten.

Artikel 30

Indien overgangsmaatregelen nodig zijn ter vergemakkelijking van de overgang van de in de nieuwe lidstaten bestaande regeling naar die welke voortvloeit uit de toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid overeenkomstig dit protocol, worden deze maatregelen door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 42, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1) of, naargelang van het geval, van de desbetreffende artikelen van de andere verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten of van de Europese wetten ter vervanging daarvan, of volgens de desbetreffende procedure van de toepasselijke wetgeving. De in dit artikel bedoelde overgangsmaatregelen kunnen worden vastgesteld gedurende een tijdvak dat drie jaar na 1 mei 2004 verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak. Bij Europese wet van de Raad kan dit tijdvak worden verlengd. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

(1) PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1.

Artikel 31

Indien er overgangsmaatregelen nodig zijn om de overgang te vergemakkelijken van de in de nieuwe lidstaten bestaande regeling naar de regeling die voortvloeit uit de toepassing van de veterinaire en fytosanitaire wetgeving van de Unie, dienen deze maatregelen door de Commissie volgens de in de toepasselijke wetgeving vastgestelde procedure te worden aangenomen. Deze maatregelen worden vastgesteld gedurende een tijdvak dat drie jaar na 1 mei 2004 verstrijkt; de toepassing ervan is beperkt tot dat tijdvak.

Artikel 32

  • 1. 
    De ambtstermijn van de nieuwe leden van de in bijlage XVI van de Akte van toetreding van 16 april 2003 vermelde comités, groepen en andere instanties verstrijkt tegelijk met de ambtstermijn van de leden die op 1 mei 2004 in functie zijn.
  • 2. 
    De ambtstermijn van de nieuwe leden van de in bijlage XVII van de Akte van toetreding van 16 april 2003 vermelde, door de Commissie opgerichte comités en groepen verstrijkt tegelijk met de ambtstermijn van de leden die op 1 mei 2004 in functie zijn.